zaterdag in week 6 door het jaar

Uit de brief van Jakobus 3, 1-10

Jakobus maakt er ons opmerkzaam op welke kracht er kan uitgaan van onze woorden. Voortdurend moeten wij deze onder controle houden. Anders zijn zij de bron van onnoemelijk veel kwaad, dat nog nauwelijks te herstellen is.

Broeders en zusters,
u moet niet allemaal leraar willen zijn. U weet dat ons leraren een strenger oordeel te wachten staat. En hoe vaak struikelen we niet allemaal! Wie nooit struikelt in het spreken kan zich een volmaakt mens noemen, die in staat is om ook het hele lichaam in toom te houden.
Paarden doen we een bit in de mond om ze te laten gehoorzamen, en zo kunnen we hun hele lijf sturen. En kijk eens hoe reusachtige schepen, voortgestuwd door hevige wind, met een klein roer in de richting worden gestuurd die de stuurman bepaalt. Zo is ook de tong een klein orgaan, maar wat een grootspraak kan hij voortbrengen! Bedenk eens hoe een kleine vlam een enorme bosbrand veroorzaakt. Onze tong is net zo’n vlam.
Van al onze ledematen is het de tong die een wereld van onrecht in zich bergt: hij besmet het hele lichaam, hij steekt het rad van het leven in brand, met vuur uit de Gehenna. 
De mens heeft alle mogelijke soorten dieren weten te temmen, wilde dieren, vogels, kruipende dieren en zeedieren, maar er is geen mens die de tong kan temmen, dat onberekenbare kwaad, vol dodelijk venijn. 
Met onze tong zegenen we onze Heer en Vader, en we vervloeken er mensen mee die God heeft geschapen als zijn evenbeeld. Uit dezelfde mond klinkt zegen en vervloeking. Dat kan toch niet goed zijn, broeders en zusters? 


Psalm 12, 2-7

Refr.: U, Heer, zult ons behoeden.

Grijp in, Heer! Niemand is nog trouw,
geen mens spreekt nog waarheid.
Ze beliegen elkaar allemaal,
vals en verraderlijk is hun woord.

Heer, snijd hun valse tongen af,
snoer de monden vol grootspraak
die zeggen: ‘Met onze tong zijn we sterk,
onze mond helpt ons, wie kan ons aan?’

Zwakken en armen zuchten onder het geweld.
‘Om hen sta Ik op,’ zegt de Heer,
‘Ik breng de redding die zij verlangen.’

De woorden van de Heer zijn zuiver
als zilver, gesmolten in de smeltkuil,
gelouterd tot zevenmaal toe.


Alleluia. (Ps. 119, 105)
Uw woord is een lamp voor mijn voet,
een licht op mijn pad.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Marcus 9, 2-13

Na de belijdenis van Petrus te Caesarea Filippi en na de toelichting van Jezus omtrent zijn taak en die van zijn leerlingen, neemt Hij drie van zijn leerlingen mee naar de berg Tabor. Zij mogen als het ware een blik vooruit werpen, Jezus als God ervaren en zien waar dit alles op zal eindigen: zijn verheerlijking.

Zes dagen later nam Jezus Petrus, Jakobus en Johannes met zich mee een hoge berg op, waar ze helemaal alleen waren. Voor hun ogen veranderde Hij van gedaante, zijn kleren gingen helder wit glanzen, zo wit als geen enkele wolwasser op aarde voor elkaar zou kunnen krijgen. 
Toen verscheen Elia aan hen, samen met Mozes, en ze spraken met Jezus. 
Petrus nam het woord en zei tegen Jezus: ‘Rabbi, het is goed dat wij hier zijn; laten we drie tenten maken, een voor U, een voor Mozes en een voor Elia.’ Hij wist niet goed wat hij moest zeggen, want ze waren door schrik overweldigd. 
Toen kwam er een wolk, die hen overdekte, en uit de wolk klonk een stem: ‘Dit is mijn geliefde Zoon, luister naar Hem!’ 
Ze keken om zich heen en zagen opeens niemand meer, behalve Jezus, die nog bij hen stond.

Toen ze de berg afdaalden, zei Hij tegen hen dat ze aan niemand mochten vertellen wat ze hadden gezien voordat de Mensenzoon uit de dood zou zijn opgestaan. 
Ze namen zijn woorden ter harte, maar vroegen zich onder elkaar wel af wat Hij bedoelde met deze opstanding uit de dood. 
Ze vroegen Hem: ‘Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elia eerst moet komen?’ 
Hij antwoordde: ‘Elia komt inderdaad eerst en herstelt alles, maar over de Mensenzoon staat toch geschreven dat Hij veel moet lijden en met verachting behandeld zal worden? Ik zeg jullie: Elia is al gekomen, en ze hebben met hem gedaan wat ze wilden, zoals over hem geschreven staat.’

Van Woord naar leven

Toen ze de berg afdaalden …

Vandaag in het evangelie het gekende verhaal van gedaanteverandering van de Heer op de berg Tabor.
Ik denk dat velen onder ons in hun leven minstens één of meerder evaringen hebben gehad die iets hadden van de Taborbeleving. Een ervaring waar, bij wijze van spreken, de hemel zich even opende, met als gevolg: een diepe intense vreugde, een vrede die enkel de hemel geven kan. Een innigheid, zeg maar, die je bijna niet onder woorden kan brengen. Dat kan een ervaring zijn bij het communiceren tijdens de Mis, of bij een beleving van werkelijke bevrijding na een biecht, maar het kan ook in een ontmoeting zijn met mensen, of bij het lezen van een boek, of tijdens een wandeling in de natuur. Het zijn van die momenten die je eigenlijk niet zou willen loslaten, omdat ze zo puur zijn, door God zelf geschonken. Ja, we zouden niet liever willen dat onze tent opslaan, om zo lang mogelijk van deze momenten te kunnen ‘genieten’.

Maar vandaag zegt Jezus: ‘Hop vooruit, de berg af, naar beneden, het dal in, terug naar het gewone leven’. Want daar gaat het in ons leven natuurlijk om: het gewone leven. Daar naartoe worden we gezonden.

Taborervaringen zijn belangrijk in het leven van een mens. En het is goed deze ervaringen, in zekere zin, te koesteren, zonder er ons aan vast te klampen. Dus niet om er ons in te nestelen, maar wel om ze met regelmaat met veel liefde en dankbaarheid te her-inneren. Ik bedoel: ze mogen en kunnen een springplank zijn voor ons gewone dagelijkse leven.

Het is zoals als een zondagse eucharistie. In het beste geval ervaar je zo’n viering als een werkelijke ontmoeting met de verrezen Heer. Maar van daaruit worden we gezonden. Vanuit de genade van het Brood, het Woord, de verkondiging, het gezamenlijk en persoonlijk gebed, worden we terug de wereld in gezonden. Vanuit onze vereniging met de Heer mogen we elkaar ontmoeten, mogen en moeten we aan diaconie doen. God moet gebeuren. Liturgie en leven zijn één. Het leven vloeit voort uit het gebeuren in het kerkgebouw. Vanuit de godsontmoeting mogen we leven, en leven doorgeven, mogen we Gods licht zijn voor elkaar.

Dus geen tenten, maar vanuit een innige verkering met de Heer het leven tegemoet. Dat is het leven van een christen.

En in wezen is dat een blij gebeuren is, omdat het z’n wortels heeft in het Pasen van de Heer.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
wij danken U om de Taborervaringen in ons leven, waarin wij glorieus U mochten zien en ontmoeten. Geef dat de her-innering aan deze momenten genade mogen zijn om het leven van elke dag aan te gaan met de mensen ons gegeven.
Door Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.