zaterdag in week 33 door het jaar
Uit het boek Apocalyps 11, 4-12
Deze lezing beschrijft twee getuigen die als profeten worden gezonden om Gods boodschap over te brengen en tekenen te verrichten, waaronder wonderen en plagen. Na hun dood door het ‘beest’ en hun tijdelijke vernedering op aarde, worden zij door God tot leven gewekt en in glorie opgenomen, wat zowel hun vijanden angst aanjaagt als Gods almacht en overwinning benadrukt.
Tot mij, Johannes, werd het volgende gezegd:
‘Zij zijn de twee olijfbomen en de twee kandelaars die voor de Heer van de wereld staan. Als iemand hun kwaad wil doen, komt er vuur uit hun mond, dat hun vijanden verteert; op die manier zal iedereen die hun kwaad wil doen moeten sterven. Zij hebben de macht om de hemel te sluiten, zodat er geen regen valt zolang zij profeteren. Ook hebben ze de macht om water in bloed te veranderen. Verder kunnen ze de aarde treffen met alle mogelijke plagen, zo vaak ze maar willen.
Wanneer zij hun getuigenis hebben afgelegd, zal het beest dat uit de onderaardse diepte opstijgt de strijd met hen aanbinden, hen overwinnen en hen doden. Dan liggen hun lijken op het plein van de grote stad die in figuurlijke zin Sodom of Egypte heet, de stad waar ook hun Heer gekruisigd is.
Gedurende drieënhalve dag komen er mensen uit alle landen en volken, van elke stam en taal, om hun lijken te zien, en zij dulden niet dat ze begraven worden.
De mensen die op aarde leven juichen om de dood van de twee profeten, en opgetogen sturen ze elkaar geschenken, want die profeten waren een grote kwelling voor hen geweest.
Maar toen de drieënhalve dag voorbij waren, voer er een levensgeest uit God in hen en kwamen ze weer overeind. Iedereen die hen zag werd doodsbang. Er klonk een luide stem uit de hemel, die tegen hen zei: ‘Kom hierboven.’
Toen stegen ze in de wolk op naar de hemel, voor het oog van hun vijanden.’
Psalm 144, 1-2 + 9-10
Refr.: Geprezen zij de Heer, mijn rots.
Geprezen zij de Heer, mijn rots,
die mijn handen oefent voor de strijd,
die mijn vingers schoolt voor het gevecht,
mijn toeverlaat, mijn vesting.
Geprezen zij de Heer,
de burcht die mij veiligheid biedt,
het schild waarachter ik schuil,
Hij die volken aan mij onderwerpt.
Ik wil een nieuw lied voor U zingen, God,
voor U spelen op de tiensnarige harp,
want U brengt koningen redding,
U hebt David, uw dienaar, bevrijd.
Vers voor het evangelie (Ps 119, 27)
Alleluia.
Leer mij de weg
van uw regels begrijpen, Heer,
en ik zal uw wonderen overdenken.
Alleluia.
Uit het evangelie volgens Lucas 20, 27-40
Enkele sadduceeën, die niet in de opstanding geloven, proberen Jezus uit te dagen met een hypothetische vraag over huwelijk en opstanding. Jezus antwoordt dat het leven na de opstanding fundamenteel anders is dan in deze wereld: er is geen huwelijk meer, en de opgestanen leven als kinderen van God. God is een God is van levenden, niet van doden.
Enkele sadduceeën, die ontkennen dat er een opstanding is, kwamen naar Jezus toe en vroegen Hem: ‘Meester, Mozes heeft ons het volgende voorgeschreven: als een gehuwd man kinderloos sterft, moet zijn broer met de weduwe trouwen en nakomelingen verwekken voor zijn broer. Nu waren er zeven broers. De eerste was gehuwd, maar stierf kinderloos; daarna trouwde de tweede broer met de vrouw en vervolgens de derde, en toen de andere broers, maar alle zeven waren ze kinderloos toen ze stierven. Ten slotte stierf ook de vrouw. Wiens vrouw is ze dan bij de opstanding? Alle zeven zijn ze immers met haar getrouwd geweest.’
Jezus zei tegen hen: ‘De kinderen van deze wereld trouwen en worden uitgehuwelijkt, maar wie waardig bevonden is deel te krijgen aan de komende wereld en aan de opstanding van de doden, trouwt niet en wordt niet uitgehuwelijkt. Zij kunnen ook niet meer sterven, want ze zijn als engelen en ze zijn kinderen van God omdat ze deel hebben aan de opstanding. Dat de doden opgewekt worden, dat heeft ook Mozes al duidelijk gemaakt in het verhaal over de doornstruik, waar hij spreekt over de Heer als de God van Abraham, de God van Isaak en de God van Jakob. Hij is geen God van doden, maar van levenden, want voor Hem zijn allen in leven.’
Enkele schriftgeleerden zeiden: ‘Meester, wat U zegt is juist.’
En niemand durfde Hem nog een vraag te stellen.
Van Woord naar leven
EEN THUIS VOORBIJ TIJD EN RUIMTE
(Bij Lc 20, 27-40)
In het evangelie van vandaag horen we hoe enkele sadduceeën Jezus proberen te vangen in een discussie over de eeuwigheid: wie met wie verbonden zal zijn in de hemel, en hoe dat allemaal zal functioneren. In plaats van in zichzelf plaats te maken voor het mysterie van het eeuwige leven, probeert men deze werkelijkheid te beperken tot puur menselijke en zeer beperkte overwegingen.
Het eeuwige leven kunnen we niet verwoorden, laat staan vatten. Het is iets wat ons mens-zijn ver overstijgt. Het gaat over een Al waar we beter niet te veel woorden aan verspillen. Dit betekent echter niet dat we er niet over mogen nadenken – integendeel. Het is goed om ermee bezig te zijn. In zekere zin kan en zal het ons huidige leven voeden. Maar we moeten, naar mijn mening, afstand nemen van de neiging om het ‘eeuwige leven’ in al te menselijke vormen te gieten. We mogen er geen concrete voorstellingen van maken. God heeft gewild dat het voor ons menselijke bevattingsvermogen voorlopig verborgen blijft. En dat is goed zo.
Dat het eeuwige leven bestaat, dat mogen we geloven. We mogen leven in het bewustzijn dat het er is. We mogen er zelfs naar uitkijken en ons ermee verbonden weten – heel reëel. Maar laten we het niet proberen in te blikken. Laat het zijn wat het is.
Er zal een samen-zijn zijn van een heel ander niveau dan wij het hier kennen. Of bijvoorbeeld het menselijk huwelijk, zoals we dat hier op aarde beleven, nog zal bestaan, is nog maar de vraag. ‘Tot de dood ons scheidt,’ zo staat er in de huwelijksliturgie. Het zal er alleszins anders aan toegaan. Het enige wat we (gelovig) weten, is dat we opgenomen zullen worden in het Al, dat we er zelfs deelgenoten van zullen zijn. Maar hoe dat concreet zal zijn … alleen God weet het, en wij (nog) niet.
En dat is goed. Ja, het is heilzaam om niet alles te ‘weten’. Het laat God zijn wie Hij is, en het laat ons mens zijn zoals dat nu voor ons bedoeld is. Wat er na de dood zal zijn … laten we het maar over ons heen laten komen.
Dat we goed en in barmhartigheid ontvangen zullen worden, daarop mogen we vertrouwen. Het geeft een zekere eeuwigheidswaarde aan wat we nu doen. Leven in het licht van de eeuwigheid stuwt ons op een bepaalde manier naar het ‘er-zijn voor de ander.’ Het is alsof de hemel al wenkt in de ander. Ja, liefde en eeuwigheid zijn onzichtbaar met elkaar verbonden.
Laten we bidden
Heer God,
moge de wolk van het niet-weten
ons tot mensen maken
die zich met vreugde overgeven
aan uw aanwezigheid in Christus.
Moge ons doen en laten
geworteld zijn in zijn ‘ja’ tot U,
zodat wij, geëngageerd in de Liefde,
uw beeld mogen worden.
Laat ons groeien in uw hemel.
Door Christus, onze Heer.
Amen.
Geliefde mensen, het eeuwig leven is geen puzzel om op te lossen, maar een belofte om op te vertrouwen. Moge het ons inspireren tot vreugde en rust.
Een mooi weekend,
kris
Om mee op weg te gaan
Hoe kijk ik zelf naar de eeuwigheid? Denk ik aan de ‘hemel’ als een abstract idee, of voel ik er een diepere verbinding mee in mijn dagelijkse leven?
Blog ‘Van Woord naar leven’
Reageren of uitwisselen betreffende de lezingen of de overweging, kan via de blog ‘Van Woord naar leven’.
Om de kwaliteit van het gesprek te waarborgen worden de reacties geplaatst na moderatie.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.