woensdag in week 29 door het jaar
Uit de brief van Paulus aan de christenen van Rome 6, 12-18
Het feit dat wij ons hebben toegezegd aan Christus sluit niet in dat wij niet zouden kunnen zondigen. De mogelijkheid ons terug te keren op onszelf, blijft. Daarom roept Paulus de christenen op dienaars te blijven van de gerechtigheid.
Broeders en zusters,
laat de zonde niet heersen over uw sterfelijke bestaan, geef niet toe aan uw begeerten. Stel uzelf niet langer in dienst van de zonde als een werktuig voor het onrecht, maar juist in dienst van God, als levenden die uit de dood zijn opgewekt. Stel uzelf in dienst van God als een werktuig voor de gerechtigheid. De zonde mag niet langer over u heersen, want u staat niet onder de wet, maar leeft onder de genade.
Betekent dit nu dat we vrijuit mogen zondigen omdat we niet onder de wet staan, maar onder de genade leven? Absoluut niet. Wanneer u zich als slaaf in iemands dienst stelt, weet u toch dat u hem moet gehoorzamen? Wanneer u de zonde dient, leidt dat tot de dood; wanneer u God gehoorzaamt, leidt dat tot vrijspraak. U was slaven van de zonde, maar – God zij gedankt! – nu gehoorzaamt u van ganser harte de leer waaraan u zich hebt toevertrouwd, en bevrijd van de zonde bent u onderworpen aan de gerechtigheid.
Psalm 124, 1-8
Refr.: Onze hulp is de naam van de Heer.
Was de Heer niet voor ons geweest,
– Israël, blijf het herhalen –
was de Heer niet voor ons geweest
toen de mensen zich tegen ons keerden,
ze hadden ons levend verslonden,
zo hevig was hun woede.
Dan had het water ons meegesleurd,
de stroom ons overspoeld,
wij zouden zijn overspoeld
door het ziedende water.
Geprezen zij de Heer, die ons niet
ten prooi gaf aan hun tanden:
wij zijn als een vogel ontsnapt
uit het net van de vogelvangers,
het net is gescheurd en wij,
wij zijn ontkomen.
Onze hulp is in de naam van de Heer,
die hemel en aarde gemaakt heeft.
Alleluia. (ps. 119, 36a + 29b)
Neig mijn hart naar uw richtlijnen
en leer mij genadig uw wet.
Alleluia.
Uit het evangelie volgens Lucas 12, 39-48
Aan iedereen heeft God mogelijkheden en talenten toevertrouwd, waarop we ook door Hem worden aangesproken. Zowel de talenten als het aangesproken worden, moeten we ernstig nemen.
Jezus sprak: ‘Besef wel: als de heer des huizes had geweten op welk uur de dief zou komen, dan zou hij niet in zijn huis hebben laten inbreken. Ook jullie moeten klaarstaan, want de Mensenzoon komt op een tijdstip waarop je het niet verwacht.’
Petrus vroeg: ‘Heer, is deze gelijkenis alleen voor ons bedoeld of voor iedereen?’
De Heer antwoordde: ‘Wie is de betrouwbare en verstandige rentmeester die de heer zal aanstellen over zijn knechten om hun op tijd het eten te geven dat hun toekomt? Gelukkig de dienaar die daarmee bezig is wanneer zijn heer komt. Ik verzeker jullie: hij zal hem aanstellen over alles wat hij bezit. Maar als die dienaar bij zichzelf zegt: Mijn heer komt maar niet, en als hij de knechten en dienstmeisjes gaat slaan, en zich te buiten gaat aan voedsel en drank, dan komt de heer van die dienaar op een dag waarop hij het niet verwacht en op een tijdstip dat hij niet kent, en dan zal hij hem de zwaarste straf opleggen en hem het lot van de trouwelozen doen ondergaan. De dienaar die weet wat zijn heer wil, maar geen voorbereidingen treft en niet overeenkomstig zijn wil handelt, zal veel slagen te verduren krijgen. Maar wie niet weet wat zijn heer wil en zo handelt dat hij slaag verdient, zal weinig slagen te verduren krijgen. Van iedereen aan wie veel gegeven is, zal veel worden geëist, en hoe meer aan iemand is toevertrouwd, des te meer zal van hem worden gevraagd.’
Van Woord naar leven
Petrus vraagt aan Jezus: ‘Heer, is deze gelijkenis alleen voor ons bedoeld of voor iedereen?’
Het evangelie is nooit voor ons met uitsluiting van anderen en het is nooit voor anderen met uitsluiting van ons. Het evangelie is altijd voor iedereen. Het evangelie is altijd voor u, voor mij. Het is Gods woord aan u, aan allen gericht.
Dat krijgt Petrus meteen te horen. Die waakzaamheid waar iedereen aan wordt gehouden, wordt nu heel bijzonder in deze gelijkenis toegepast op mensen zoals Petrus, die door God geroepen zijn om leiding te geven aan de gelovige gemeenschap. Maar dat heeft weer tot gevolg, dat, als er weer een vermaning wordt gegeven, degene die niet in die functie staat, kan gaan denken: dat gaat over de leiders en ieder die geen leider is heeft daar niets mee te maken. Ja, hij kan zelfs, in de bijzondere toepassing van dit woord over de waakzaamheid bij de leiders gaan denken, dat hij als ondergeschikte helemaal geen verantwoordelijkheid heeft, dat hij zijn verantwoordelijkheid kan afwentelen op de leider.
Dat gebeurt heel veel. De mensen in de wereld geven de schuld aan de Kerk, of mensen in de Kerk geven de schuld aan priesters, aan de bisschoppen, de mensen die er voor staan zijn schuldig aan het verval van de Kerk. De priesters kunnen zeggen: het zijn de bisschoppen die niet goed leiding geven, en de leken kunnen zeggen: de priesters geven het slechte voorbeeld, of mijn ouders, of mijn omgeving, of de geseculariseerde, ontkerstende maatschappij. Daar kan ik niets aan doen. En zo geeft ieder de ander de schuld van het verval van de Kerk.
De parabel leert ons inderdaad een grote verantwoordelijkheid voor wie in de leiding staan. Maar wat de leiders zijn binnen de Kerk naar hun geloofsgenoten toe, dat zijn alle christenen in hun houding tegenover elkaar, en in wezen naar alle mensen in de samenleving.
Leiders zijn geroepen zout der aarde te zijn. En daar ieder van ons in wezen geroepen is om ‘leider’ (lees: dienaar van de Heer, van de gemeenschap) te zijn, is ieder van ons geroepen zout te zijn in deze wereld, ieder met zijn gaven, ieder in zijn specifieke roeping, ieder in zijn functie. Van ieder van ons kan worden gezegd dat ons veel is toevertrouwd, en dat veel is eigenlijk nog te weinig gezegd, want het woord van God is ons toevertrouwd.
Ons is zo veel toevertrouwd, dat Petrus in zijn eerste brief aan ons allen zegt: ‘U bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht.’ (1 Pet. 2,9).
Als bij ons het licht dooft, minder begint te stralen, dan dooft het licht in onze omgeving, dan verflauwt de hoop bij gelovigen en niet-gelovigen.
Het licht van Christus is in ons hart aangestoken en dat mag / moet blijven schijnen en stralen naar buiten toe.
Steeds weer opnieuw dat licht van Christus opnemen, dat is wat wij doen wanneer wij luisteren naar Gods Woord en er gehoor aan geven.
Naar woorden van J. Bots, sj
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Heer God,
wij danken U om Christus, het mensgeworden Woord tot ons allen gericht. Mogen wij vanuit zijn tegenwoordigheid, en in zijn naam, uw liefde belichamen naar allen en alles.
Door Christus, onze Heer. Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.