woensdag in de Goede Week
Uit de profeet Jesaja 50, 4-9a
Het derde lied van de ‘Dienaar van Jahwe’ bezingt de volharding die deze als ijverige leerling put in de steun van Jahwe. Hij mag Gods woorden vertolken, omdat hij geluisterd heeft naar de Heer. Veel moeilijkheden zal hij ondervinden. Trouw zal hij blijven. De Heer is zijn helper.
God, de Heer, schoolde mijn tong als die van een leerling, zodat ik de moedeloze kan opbeuren. Elke ochtend wekt Hij mijn oor, rust mij toe om als leerling te luisteren. God, de Heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd.
Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden.
God, de Heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan. Hij die mij recht verschaft is nabij. Wie durft tegen mij een geding aan te spannen? Laten we samen voor het gerecht verschijnen. Wie is mijn tegenstander in deze zaak Laat hij mij tegemoet treden. God, de Heer, zal mij helpen – wie zal mij dan veroordelen?
Psalm 69, 8 + 9 + 10 + 21bcd-22 + 31 + 33 + 34
Refr.: Nu is het de tijd van genade.
Om U moet ik smaad verduren
en bedekt het schaamrood mijn gezicht.
Ik ben voor mijn broers een vreemde geworden,
een onbekende voor de zonen van mijn moeder.
De hartstocht voor uw huis heeft mij verteerd,
de smaad van wie U smaadt, is op mij neergekomen.
ik hoopte op mededogen – vergeefs;
op troost – die ik niet vond.
De naam van God wil ik loven met een lied,
zijn grootheid met een lofzang prijzen.
De nederigen zien het en verheugen zich.
Wie God zoeken, hun hart zal opleven.
Want de Heer hoort de armen,
zijn gevangen volk verwerpt Hij niet.
Vers voor het evangelie
Brengen wij hulde aan onze Koning,
want Hij heeft barmhartigheid betoond
voor onze schuld.
Uit het evangelie volgens Matteüs 26, 14-25
Men is vaak het meest ontgoocheld in zijn beste vrienden. Judas pleegt verraad aan zijn vriendschap met Jezus. De andere leerlingen zijn er zich zeer goed van bewust dat ook zij nog geen echte volgelingen van Jezus zijn. ‘Ik toch niet, Heer?’, vraagt elk van hen. Jezus kiest voor de trouw aan de wil van zijn Vader.
Eén van de twaalf, namelijk Judas Iskariot, ging naar de hogepriesters en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik Hem aan u uitlever?’ Ze betaalden hem dertig zilverstukken. Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.
Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’
Hij gaf hun de opdracht om naar een zeker persoon in de stad te gaan en hem te zeggen: ‘De meester laat u weten: “Mijn tijd is nabij; Ik wil met mijn leerlingen bij u het pesachmaal gebruiken.”’
De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal.
Toen de avond was gevallen, lag Hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd. Onder het eten zei Hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal Mij uitleveren.’
Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze Hem: ‘Ik toch niet, Heer?’
Hij antwoordde: ‘Hij die tegelijk met Mij iets uit de schaal nam, die zal Mij uitleveren. De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’
Toen zei ook Judas, die Hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’
Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.
Van Woord naar leven
Jezus antwoordde: ‘Hij die tegelijk met Mij iets uit de schaal nam, die zal Mij uitleveren.’
Op een van de grootste momenten uit de geschiedenis, daar waar Jezus zichzelf zal schenken in brood en wijn, is het kwaad op z’n sterkst aanwezig. De Heer, en de duivel in Judas… samen aan dezelfde tafel. De Heer, één en al liefde… en Judas, bezeten van zijn boze bedoelingen.
Waar christelijke liefde is, is de duivel nooit ver af. Dat deze laatste mee aan tafel zit, dwingt ons steeds op de hoede te zijn en de houding van innerlijke onthechting aan te nemen.
Niet op eigen kracht, maar vanuit de genade ons reeds gegeven bij het doopsel. Het is een kwestie van dagelijks neerknielen bij deze bron van levend water, opdat wij, vanuit het werkzaam zijn van de Geest, Christus’ genade mogen ontvangen dat de kracht in zich draagt een juiste houding van onthechting te beleven.
Laten wij bidden …
Vader,
geef dat wij dagelijks mogen drinken
van de genade reeds bij ons doopsel geschonken.
Moge de Geest ons openen voor uw Zoon
opdat wij mogen leven
in een onthechting aan het kwaad.
Mogen wij zo beeld zijn van U;
liefde in waarheid.
In Christus, onze Heer,.
Amen.
Een vredevolle woensdag,
kris
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.