vrijdag in week 33 door het jaar
Uit het boek Apocalyps 10, 8-11
Profeten brengen niet hun eigen boodschap. Zij spreken in de naam van God. Daarom moeten zij zichzelf eerst dit woord van God eigen gemaakt hebben.
Ik, Johannes, hoorde opnieuw die stem uit de hemel. Hij zei tegen me: ‘Haal de geopende boekrol die de engel die op de zee en het land staat in zijn hand heeft.’
Ik ging naar de engel toe en vroeg om het boekje. Hij antwoordde: ‘Neem het en eet het op. Het zal branden in je maag, maar in je mond zo zoet zijn als honing.’
Ik pakte het boekje aan en at het op. Het smaakte zoet als honing, maar nadat ik het opgegeten had, brandde het in mijn maag.
Toen kreeg ik te horen: ‘Je moet opnieuw profeteren over talrijke landen en volken, over mensen van elke taal en over vele koningen.’
Psalm 119, 14 + 24 + 72 + 103 + 111 + 131
Refr.: Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte, zoeter dan honing voor mijn mond.
Leven naar uw richtlijnen geeft mij vreugde,
meer vreugde dan rijkdom en overvloed.
Uw richtlijnen verheugen mij,
ze geven mij goede raad.
Goed voor mij is de wet uit uw mond,
beter dan een schat aan goud en zilver.
Hoe zoet zijn uw woorden voor mijn gehemelte,
zoeter dan honing voor mijn mond.
Uw richtlijnen zijn mijn eeuwig bezit,
ze zijn de vreugde van mijn hart.
Dorstig opent zich mijn mond,
zo hunker ik naar uw geboden.
Vers voor het evangelie
Alleluia.
Ontsluit mijn ogen om te aanschouwen, Heer,
de heerlijkheid van uw wet.
Alleluia.
Uit het evangelie volgens Lucas 19, 45-48
Lucas verbindt Jezus’ onderricht zeer nauw met de tempel. Werd in de verbondstent het woord van de wet bewaard, dan was dit ook zo in de tempel. Later werd dit woord er ook verklaard en toegelicht. Dit gebruik zette Jezus verder. Zo woonde Hij onder de mensen. Daar konden zij God aan het woord laten in hun leven. Zo was het huis van God een huis van gods-ontmoeting en dus van gebed.
Jezus ging naar de tempel, waar Hij de handelaars begon weg te jagen, met de woorden: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’
Dagelijks gaf Hij onderricht in de tempel. De hogepriesters, de schriftgeleerden en de leiders van het volk wilden Hem uit de weg ruimen, maar ze wisten niet hoe ze dat moesten doen, want het hele volk hing aan zijn lippen.
Van Woord naar leven
Jezus ging naar de tempel, waar Hij de handelaars begon weg te jagen, met de woorden: ‘Er staat geschreven: “Mijn huis moet een huis van gebed zijn,” maar jullie hebben er een rovershol van gemaakt!’ , zo lezen we vandaag.
Enkele jaren geleden was ik op doorreis in Bosnië-Herzegovina. In een klein dorpje zaten we een 50-tal meter van de kerk wat brood te eten. Vanuit de velden kwam er een oude tractor aangereden. Toen deze een bocht maakte langs de kerk, vertraagde hij tot bijna stilstand. De boer op de tractor deed zijn pet af, maakt een lichte buiging richting kerk, en versnelde weer en draaide achter de kerk het de velden in. Prachtig hoe deze boer vanuit zijn dagelijkse arbeid op het veld Jezus een groet bracht.
Wanneer Franciscus van Assisi (13e eeuw) met zijn broeders door bossen en velden trok, en ze zagen in de verte een kerk of kapel, knielden ze allen neer en baden: ‘Wij aanbidden U, Heer Jezus Christus, hier en in al uw kerken die over heel de wereld zijn, en wij loven U, omdat Gij door uw heilige kruis de wereld verlost hebt’.
Een kerk is op de eerste plaats dé verblijfplaats bij uitstek van Christus zelf.
De gods-lamp wijst ons dag en nacht op het feit dat Jezus aanwezig is in de Eucharistie, zorgvuldig bewaard in het tabernakel.
De Bijbel op het altaar wijst ons erop dat Hij tegenwoordig is in het Woord, dagelijks aan ons gegeven.
Het kruisbeeld getuigt van de weg die Hij ons is voorgegaan, de weg waar Hij verlossing gebracht heeft voor ieder van ons.
Een Mariabeeld of -icoon wijst ons op het feit dat Maria als Moeder ons voorgaat in het gebed.
Kerken en kapellen zijn plaatsen van aanbidding.
En net zoals de boer en Franciscus is het goed deze plaatsen van gebed met liefde en eerbied te benaderen. Hoe weinig de stenen ook van belang zijn, het zijn plaatsen waar Jezus woont, en ons uitnodigt om individueel en als gemeenschap daar bij Hem te komen vertoeven, met Hem te zingen, naar Hem te luisteren.
Jammer dat op zoveel plaatsen deze gelegenheden tot godsontmoeting gesloten zijn.
Tegelijk verwijst het evangelie van vandaag ook naar ons eigen hart, dé plek van godsrelatie bij uitstek. Want ook daar kunnen we een rovershol van maken, een plek waar zowat alles wordt aanbeden behalve God. Moge ons lichaam een levend tabernakel zijn bewoond door de Heer, een tempel ons gegeven waar Gods Geest kan waaien, waar de Heer zijn lied van liefde kan zingen.
Maar ook de ander – de medemens – is een ‘plaats’ van godsontmoeting, in zekere in zelfs een plek van godsaanbidding. De naaste liefhebben is immers God ontmoeten, en in de diepte Hem aanbidden. Zoals de eucharistische Heer aanbidden in een kerkgebouw, zo kunnen we Hem ook aanbidden in iedere medemens door deze in de liefde van de Heer te beminnen en daadwerkelijk te dienen. In wezen heeft eucharistische aanbidding dan ook te maken met feitelijke liefde naar de naaste toe. Het tweede zou een logisch gevolg moeten van het eerste.
Laat ons mensen zijn die leven van aanbidding, die met open handen voortdurend staan voor Gods aanschijn; van Hem ontvangend, de mensheid dienend.
Een gelukzalige vrijdag voor ieder van u,
kris
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Heer,
geef ons liefde en eerbied voor kerken en kapellen waar wij alleen of met anderen in de stilte van uw eeuwigheid een kaars mogen branden als een gebed zonder woorden, in de vlam U beminnend.
Mogen wij vanuit dit gebeuren ook U beminnen in ieder medemens, door hem dagdagelijks de voeten te wassen, hem in alle opzichten diep erend als kind van U.
Om deze genade bidden wij U, in uw naam.
Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.