vrijdag in de eerste week van de advent
Uit de profeet Jesaja 29, 17-24
Nederigen en armen zijn de eerste geroepenen. De profeet spreekt over hen als over doven, blinden en verdrukten. Zij zullen bevrijd worden van al wat hen verhindert volop mens te zijn. Hun ogen zullen opengaan, zij zijn de gelukkigen, die, op de dag van de verlossing, het echte heil zullen zien. Geen enkele aardse macht zal hen dit beletten.
Nog slechts een korte tijd, dan zal de Libanon weer een boomgaard worden, een boomgaard die is als een woud. Op die dag zullen doven kunnen horen hoe uit een boek wordt voorgelezen, en blinden zullen met eigen ogen zien, bevrijd van duisternis en donkerheid. Dan zullen verdrukten de Heer weer loven, zwakken juichen om de Heilige van Israël.
Want het is gedaan met de geweldenaar, voorbij met de spotter. Ieder die op onrecht zint, zal vergaan: wie een ander valse beweringen ontlokt, wie de rechters in de poort wil verstrikken, wie het recht van de rechtvaardige schendt met loze beweringen.
Daarom – dit zegt de Heer, die Abraham bevrijd heeft, over de nakomelingen van Jakob: Jakob zal niet meer te schande staan, zijn gezicht niet meer van schaamte verbleken. Want wanneer zijn kinderen zien wat Ik in hun midden heb verricht, zullen zij eerbied hebben voor mijn Naam, de heiligheid erkennen van de Heilige van Jakob en de God van Israël vrezen. Ieder die verward was, zal inzicht verwerven, wie altijd klaagde, is vol begrip.
Psalm 27, 1 + 4 + 13 + 14
Refr.: De Heer is mijn licht, mijn behoud.
De Heer is mijn licht, mijn behoud,
wie zou ik vrezen ?
Bij de Heer is mijn leven veilig,
voor wie zou ik bang zijn ?
Ik vraag aan de Heer één ding,
het enige wat ik verlang:
wonen in het huis van de Heer
alle dagen van mijn leven,
om de liefde van de Heer te aanschouwen,
Hem te ontmoeten in zijn tempel.
Mag ik niet verwachten
de goedheid van de Heer te zien
in het land van de levenden ?
Wacht op de Heer,
wees dapper en vastberaden,
ja, wacht op de Heer.
Uit het evangelie volgens Matteüs 9, 27-31
Achter de twee blinden die door Jezus genezen worden staat de grote groep van gelovigen, aan wie Jezus zich laat kennen. De ontmoeting met de levende Heer Jezus is de kans van hun leven. Geloven in Jezus, zijn zending en macht erkennen of vermoeden, zijn voorwaarden om genezing te bekomen.
Toen Jezus verderging, volgden Hem twee blinden die luidkeels riepen: ‘Heb medelijden met ons, Zoon van David!’
En nadat Hij een huis was binnengegaan, kwamen de blinden naar Hem toe.
Jezus vroeg hun: ‘Gelooft u dat Ik dit kan doen?’
Ze antwoordden: ‘Zeker, Heer!’
Daarop raakte Hij hun ogen aan en zei: ‘Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren.’
En hun ogen gingen open.
Jezus waarschuwde hen uitdrukkelijk: ‘Zorg ervoor dat niemand het te weten komt!’
Maar na hun vertrek verspreidden ze het nieuws over Hem in de hele omgeving.
Van Woord naar leven
Jezus vroeg de blinden: ‘Gelooft u dat Ik dit kan doen?’ Ze antwoordden: ‘Zeker, Heer!’ Daarop raakte Hij hun ogen aan en zei: ‘Zoals u gelooft, zo zal het ook gebeuren.’ En hun ogen gingen open.
Geloven is meer dan met de lippen belijden dat we geloven. In wezen is geloven is een act van de mens; een act van overgave; overgave aan de Heer die in ons en bij ons is.
Wanneer wij dus bijvoorbeeld zeggen in de geloofsbelijdenis: ‘Ik geloof in Jezus Christus, Gods enig geboren Zoon’, dan zeggen wij eigenlijk: ‘Ik geef mijn hart aan Jezus, enige Zoon van God’. Of: ‘Ik geloof in de heilige Geest’, zeggen wij eigenlijk: ‘Ik laat het waaien toe van Gods Geest diep in mezelf’. Geloven is dus een beweging van de mens naar de Heer toe. De gelovige geeft zich aan Christus, aan de liefde van zijn Geest. In wezen is geloven dus een gebedshouding van voortdurende toewijding aan God in Christus in de liefde van zijn Geest.
Als men zou vragen: ‘zijt gij gelovig?’, zal je spontaan zeggen: ‘ja’, en waarschijnlijk terecht. Maar zijn we ons bewust van de inhoud van dit antwoord? Want eigenlijk zeggen we: ‘Ja, ik geloof, want ik leef in overgave aan de Heer’. Dat is nogal wat. Dat heeft namelijk verregaande consequenties in het beleven van Gods liefde.
Maar ook al mag geloven een act zijn van de mens, het is niet louter mensenwerk. In wezen is geloven zelfs op de eerste plaats gave; gave door God zelf gegeven. Wij kunnen maar geloven omdat God deze gave in ons legt in zijn Geest. Bedoeling is open te staan voor deze gave, naar haar te verlangen, ons in haar te wentelen. Niet om in haar verstrikt te raken, maar juist om diep bevrijd te worden van ons valse ik dat leeft vanuit en rond zichzelf. Wie leeft in geloof aan Christus draagt Hem als een dynamisch gebeuren, wat wil zeggen: hij laat toe dat Christus werkzaam is in zijn leven. Alles wat daaruit voortkomt is het baren van de Heer, ten dienste van God, vanuit de Kerk, in de wereld.
Besluit: geloven is gave van God én act van de mens. Laten we dit beleven als een soort huwelijk dat ons zal brengen in het meest verhevene dat er bestaat: leven in Christus.
kris
Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Heer Jezus,
kom met uw Geest over ieder van ons, en beziel ons met de gave van een diep en sterk geloof dat ons hele zijn naar U zal wenden en de genade in zich zal dragen opgenomen te worden in uw ja-woord.
Kom heilige Geest. Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.