‘Er is geen grotere liefde dan je leven geven voor je vrienden’ (Joh 15,13)
Tibhirine – een verhaal van stille trouw, broederlijke nabijheid en het getuigenis van Gods aanwezigheid.
Onlangs las ik het boek ‘De droom van Tibhirine – De erfenis van de zeven vermoorde trappisten’ van Ivo Dujardin, uitgegeven bij Lannoo in 2009. Het raakte me diep en zette me ertoe aan om onderstaande tekst te schrijven.
In de bergen van Algerije leefde in de jaren negentig een kleine Franse gemeenschap van trappistenmonniken. Ze maakten deel uit van het dorpsleven, deelden hun tijd, hun hulp en hun stilte. Hun klooster lag in Tibhirine, een plaats die ‘tuin’ betekent. Daar groeide, tussen het ritme van gebed en handenarbeid, ook een stille vriendschap tussen christenen en moslims.
De broeders baden hun getijden terwijl in het dal de oproep tot het islamitische gebed klonk. Ze bezochten zieken, stelden hun apotheek open en gingen het gesprek aan met hun buren, met openheid en respect. Die ontmoetingen groeiden vaak uit tot een mooie interreligieuze dialoog. Geen groots debat, maar een eenvoudige en hartelijke uitwisseling over wat hen ten diepste bewoog: gebed, vertrouwen, de naam van God. Ze leerden elkaar verstaan – niet ondanks hun geloof, maar juist dankzij hun geloof.
Ze leefden er als kleine minderheid, als gasten in een overwegend islamitisch land. Ze vroegen niets voor zichzelf, maar wilden eenvoudig aanwezig zijn: biddend, werkend, luisterend. Die levenshouding werd warm gewaardeerd.
Vanaf 1993 groeide dreiging en onzekerheid in het land. Algerije was in een bloedige burgeroorlog verwikkeld, met botsingen tussen het leger en gewapende islamitische groeperingen. Een van de meest gewelddadige bewegingen was de GIA (Groupe Islamique Armé), een radicale organisatie die streefde naar de oprichting van een islamitische staat en daarbij ook burgers, buitenlanders en gematigde moslims als doelwit koos. De GIA stond bekend om haar meedogenloze tactieken en terreurcampagnes, ook tegen religieuzen.
Ook de broeders in Tibhirine voelde die dreiging naderen. ’s Nachts werden de poorten van hun klooster gesloten, geweerschoten klonken in de verte, en dorpsbewoners kwamen steeds vaker vertellen over nieuwe doden in de omgeving. Vrienden smeekten de broeders het land te verlaten. Sommigen boden onderdak aan in Frankrijk. De Franse ambassade kwam met een concreet evacuatieplan.
Maar wat doe je als je geroepen bent om op een plek aanwezig te zijn, en die plek wordt levensgevaarlijk? De broeders stonden voor een verscheurende keuze. Blijven leek roekeloos, vertrekken voelde als verraad. Elk van hen moest zich bezinnen. Voor sommigen woog vooral de bezorgdheid van hun familie zwaar. Er was de spanning tussen hun roeping en het verlangen naar veiligheid. Als gemeenschap stonden ze voor een moeilijke beslissing.
De broeders namen tijd. Ze spraken samen, baden samen en luisterden naar elkaars vragen en zorgen. Er waren beslist heel wat momenten van verdeeldheid en spanning. In de stilte van hun kapel, in het ritme van de getijden, in het stil vertoeven bij het kruis van de Heer, zochten ze de ruimte om helder te zien en trouw te blijven. In gebed en leven voelden ze zich verbonden met Christus en met allen voor wie ze leefden. Hier werden geen heldendaden gevraagd, maar een eerlijke afweging. Het ging niet om een naïef idealisme, maar om de vraag of blijven – in die concrete omstandigheden – een zinvol teken van hoop kon zijn voor hun buren.
Uiteindelijk besloten ze te blijven. Niet omdat ze zich onkwetsbaar waanden, maar omdat ze hun plaats onder de mensen van Tibhirine niet konden loslaten. Ze waren broeders geworden, niet alleen van elkaar, maar ook van hun buren. Hun geloof vroeg geen vlucht, maar aanwezigheid. Ze zouden blijven waar ze geroepen waren – in gebed, in kwetsbaarheid, in trouw.
In die context schreef broeder Christian de Chergé, de prior van de gemeenschap, een testamentaire brief. Hij wist dat zijn leven in gevaar was, maar zijn woorden getuigen van innerlijke rust. Hij schreef dat hij zijn dood niet zocht, maar die in Gods hand legde. Hij vroeg om gebed voor zijn gemeenschap, voor zijn familie, voor Algerije. Hij richtte zich ook tot zijn eventuele moordenaar:
“En jij ook, mijn vriend van het laatste moment – jij die niet zult weten wat je doet – ik vergeef je uit heel mijn hart. En ik bid dat we elkaar, als broeders, terug mogen zien in Gods licht, vrij en verzoend, kinderen van dezelfde Vader.”
Op 26 maart 1996 werden zeven van de monniken ontvoerd. Twee broeders bleven gespaard. De verantwoordelijkheid werd later opgeëist door de GIA. In mei van datzelfde jaar werd hun dood bevestigd. Alleen hun hoofden werden teruggevonden. Wat er precies is gebeurd, blijft tot vandaag onduidelijk, en verschillende versies doen nog steeds de ronde.
Wat wel blijft, is hun getuigenis. Geen luid protest, geen grootse woorden. Alleen de stille kracht van een keuze: blijven bij wie aan je is toevertrouwd, trouw blijven aan je roeping, aan God, aan elkaar. Hun vriendschap met hun islamitische buren was geen naïef idealisme, maar een bewuste manier van leven: aanwezig zijn, beschikbaar, gebedsvol, vredelievend.
Tibhirine roept geen bewondering op omdat de broeders stierven, maar omdat ze bewust zijn gebleven. Ze zochten de dood niet, maar hebben haar niet ontweken. Ze hielden vast aan wat ze geloofden: dat echte nabijheid sterker is dan angst. En dat ook in geweld, trouw mogelijk blijft.
Hun keuze om te blijven was meer dan menselijke moed – het weerspiegelde Gods trouw aan zijn volk. Zij bleven, zoals God blijft: niet omdat het moet, maar omdat liefde niet wegloopt, maar zichzelf geeft voor wie je zijn toevertrouwd.
kris

Na de ontvoering van hun medebroeders in maart 1996 bleven twee monniken ongedeerd achter in het klooster: broeder Jean-Pierre Schumacher en broeder Amédée Noto. Zij werden niet meegenomen omdat ze zich op dat moment in een ander gedeelte van het klooster bevonden. Na de tragedie vestigde de kleine overgebleven gemeenschap zich in Midelt (Marokko), waar ze het kloosterleven voortzetten onder de naam Notre-Dame de l’Atlas. Broeder Jean-Pierre overleed in 2021 als laatste overlevende van Tibhirine; broeder Amédée was hem al eerder voorgegaan.
In 2016 werd het klooster in Tibhirine toevertrouwd aan de gemeenschap van Chemin Neuf, een katholieke gemeenschap met een oecumenische roeping. Zij zorgen voor het onderhoud van het klooster en ontvangen bezoekers en pelgrims, waardoor de spirituele erfenis van de monniken levend wordt gehouden.