Leestip van de dag – woensdag 2 sept 2020
Een paradoxale aanwezigheid
De gemeenschap in Taizé biedt maandelijks een Bijbeltekst aan om het zoeken naar God in het dagelijks leven door stilte en gebed te ondersteunen. Hieronder de tekst voor deze maand september
Jezus nam hen mee de stad uit, tot bij Betanië. Daar hief Hij zijn handen op en zegende hen. Terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel. Ze brachten Hem hulde en keerden in grote vreugde terug naar Jeruzalem, waar ze voortdurend in de tempel waren en God loofden. (Lucas 24:50-53)
Als het Nieuwe Testament spreekt over de verheffing van de Verrezen Christus ’aan de rechterhand van de Vader’, beschrijft alleen Lucas, met zijn voorkeur voor historische ontwikkelingsfases, een expliciete hemelvaart. Hij doet dit zelfs twee keer: aan het einde van zijn evangelie (Lucas 24:50-53) en aan het begin van het boek Handelingen (Handelingen 1:9-11). Het tijdskader verschilt: in het evangelie vindt deze gebeurtenis plaats op de dag van Pasen, in de Handelingen pas 40 dagen daarna. Daarmee wil Lucas ons doen begrijpen dat het niet om een historisch detail gaat, maar om een theologische verwijzing: in het eerste geval speelt alles zich af op de grote dag des Heren; in het tweede geval geeft het cijfer 40 in de Bijbel duidelijk een overgangsperiode aan.
Deze verhalen laten zien op welke manier de Verrezen Christus vandaag aanwezig is, bij ons en in onze wereld. Want paradoxaal genoeg gaat het verhaal van de Hemelvaart duidelijk over aanwezigheid en niet over afwezigheid, ook al kan een oppervlakkige lezing het tegendeel doen geloven. Het gaat hier in feite om een geheel nieuwe aanwezigheid, zonder overeenkomsten met de vormen van aanwezigheid die we gewoonlijk kennen.
In het normale leven is aanwezigheid allereerst een fysieke dimensie: iemand zit tegenover mij. Maar als die persoon een vreemde voor mij is en zich helemaal niet voor mij interesseert, zoals iemand die naast me zit in de metro, dan verdient zoiets nauwelijks de naam van aanwezigheid. Als twee vrienden elkaar ontmoeten om naar elkaar te luisteren en bij te praten, hebben we al een veel vollediger aanwezigheid. En twee mensen die elkaar beminnen, kunnen op een bepaalde manier altijd bij elkaar aanwezig zijn, zelfs al zijn ze geen 24 uur per dag fysiek samen. Zo zie je dat, zelfs op menselijk niveau, aanwezigheid veel meer lagen heeft dan je op het eerste gezicht zou denken.
Jezus neemt zijn leerlingen mee de stad uit en daar heft Hij zijn handen op om hen te zegenen. In de Bijbelse wereld heeft zegenen een diepe betekenis. Strikt gesproken kan God alleen zegenen, omdat het woord in feite betekent: het leven in een persoon doen toenemen. Lucas verduidelijkt dat het juist in die zegenende handeling is dat Jezus zich van zijn leerlingen verwijdert en de hemel binnengaat. Hier is ’de hemel’ niet één of andere verre plaats, maar de werkelijkheid van God, die zich onbegrensd uitstrekt. We hebben dezelfde hemel in Europa, in China, in Chili… Dat Jezus de hemel binnengaat terwijl Hij zegent, betekent dat Hij ten opzichte van ons in een permanente en steeds actuele houding van zegening verkeert en dat hij het leven dat hij van de Vader ontvangt, voortdurend met ons blijft communiceren, overal waar wij maar zijn.
Het bewijs dat het hier helemaal niet over afwezigheid gaat, is de reactie van de leerlingen: ze gaan terug naar Jeruzalem ’in grote vreugde’. En ze zijn voortdurend in de tempel om God te loven. Als wij God loven en zegenen, geven we, door onze houding en onze daden, aan hem terug wat hij ons aan goeds heeft geschonken. Het evangelie eindigt zo in een brede stroom van leven en lofzang die God en mens, hemel en aarde verenigt. Dit is de voltooiing van het lied van de engelen aan het begin van het evangelie: “Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor alle mensen die Hij liefheeft” (Lucas 2:14).
Het verbindingsteken dat deze eenheid mogelijk maakt, is Christus: werkelijk God en werkelijk mens, die bij de Vader leeft terwijl hij voortdurend bij ons blijft. In Hem zijn wij al in de hemel, zoals de brief aan de Kolossenzen zegt: “uw leven ligt met Christus verborgen in God” (Kolossenzen 3:3).
In het tweede verhaal over de Hemelvaart, in de Handelingen van de Apostelen, is er de wolk die Jezus opneemt. Dat is een Bijbels beeld dat perfect geschikt is om het ongrijpbare karakter van deze nieuwe aanwezigheid van Christus op te roepen, omdat een wolk tegelijkertijd verbergt en openbaart. De Hebreeuwse traditie geeft Gods aanwezigheid de naam ’Sjechina’, waarmee onder andere de wolkkolom wordt aangeduid die het volk tijdens de Uittocht door de woestijn leidde (Exodus 13:21) en zich neerzette op de Tent van Samenkomst. Hier is het binnengaan van Christus in de hemel nauw verbonden met de gave van de Geest, zoals Johannes uitlegt: “Het is goed voor jullie dat Ik ga, want als Ik niet ga zal de pleitbezorger niet bij jullie komen, maar als Ik weg ben, zal Ik Hem jullie zenden” (Johannes 16:7).
De Hemelvaart van Jezus betekent dus zeker niet het vertrek van Jezus of de voltooiing van zijn geschiedenis, maar onthult ons Gods definitieve aanwezigheid in zijn Schepping. Nu Hij ten volle bij de Vader is in zijn verheerlijkte mensheid, hecht Jezus ons vast aan God door een onverbrekelijke band. Christus, het Hoofd, blijft zijn levensenergie zenden, zijn Geest die ook de Geest van de Vader is, over zijn Lichaam dat nog op aarde is. Als er nu nog afstand bestaat tussen Hem en ons, is dat enkel om ons verder op weg te zetten in een beweging naar anderen toe, en dus naar Hem. Hij is degene die ons voorgaat, onze leidsman (zie Hebreeën 12:2) die ons op weg houdt in de aardse dynamiek van het voorlopige.
Nee, God heeft ons niet verlaten. We ontmoeten Hem in onze broeders en zusters, in de armen, in het brood van de eucharistie. Wij mogen zeker zijn van zijn aanwezigheid en daarom kunnen we getuigen van geloof en vertrouwen, midden in een wereld die wordt aangevreten door de angst voor de dood. Want die dood ligt al achter ons (zie Kolossenzen 3:3; Johannes 5:24; 1 Johannes 3:14).
Bron: Gemeenschap Taizé