En verlos ons van het kwade
Waar komt de moeizaamheid van het leven vandaan? En hoe gaan we daarmee om? Zoekend naar een antwoord volgt Wiel Logister, emeritus hoogleraar theologie, het Bijbelse spoor. Ja, de Bijbel komt met grootse visioenen. Maar tegelijk waarschuwt hij voor ‘totaaloplossingen’. Compassie voor concrete mensen is het grondwoord. Verlossing betekent niet, dat ik me terugtrek uit onze verwarrende wereld, maar haar tegemoet treed met de bewogenheid van Jezus, ook als dat pijn doet. Onaantrekkelijk? “Meedenkend met Jezus en met profeten en wijzen vóór en na hem, daagt geleidelijk dat ik zo één word met God, het kloppende hart van de werkelijkheid en mijn diepste bestemming.”
Door Wiel Logister
Het Onzevader eindigt met een bede om verlossing uit de wereld van tirannie en onderdrukking, van haat en verachting, het kwade. Als kind leerde ik dat het kwade in het leven te maken heeft met Adam en Eva die niet van de verboden vrucht konden afblijven, zich alles toe-eigenden en alleen maar aan zichzelf dachten. En dat ten gevolge daarvan van alles mis gaat: je schaamt je voor elkaar en hebt blijkbaar iets te verbergen, je raakt buiten het paradijs, het leven wordt moeizaam, broers vermoorden elkaar. Je raakt van slag, vervreemd van zelfs de meest geliefde medemens, weet niet meer wat je moet doen, voelt je beroerd, bedreigd, mislukt, ziek, meer dood dan levend. Je kijkt duister uit de ogen, bent vertwijfeld en weet bij God niet meer waar je de bestemming en de zin van je leven moet zoeken. Dat is beangstigend, het maakt onrustig en onzeker.
Als het je materieel en qua gezondheid voor de wind gaat, kun je dat een tijd lang verdringen of wegstoppen. Totdat ook welvaart en rijkdom niet meer bevredigen, de onrust ondraaglijk wordt en het gevoel van leegte en gemis harder dan ooit toeslaat. Niet alleen in jezelf, maar ook in de samenleving, de cultuur, de kerk. Hoe het leven er dan uitziet, heeft Edvard Munch in 1895 – nog vóór de wrede twintigste eeuw – verbeeld in zijn beroemde litho “de Schreeuw”. We zien een vertwijfelde, angstige figuur met verstarde ogen en holle kaken, omgeven door een wereld van leegte en gemis. Van het paradijs is geen spoor meer. Desondanks of juist daardoor zet men in Babel en elders een grote mond op. Maar dat maakt de ellende alleen maar groter, en loopt uit op een zondvloed die bijna alles vernietigt. Gaat het zo niet tot op de dag van vandaag?
Dat er in de wereld van alles mis is, hoeft geen betoog. Maar is dat echt de schuld van Adam en Eva of ligt het gewoonweg aan het feit dat wij maar mensen zijn in een verloren uithoek van de kosmos? In onze tijd geloven we niet meer in één alles verklarende oorzaak van alle ellende. Zeggen mythen en verlossingsvisioenen niet slechts dat het niet goed gaat met het leven op aarde? Is al die ellende niet eerder een kwestie van onmacht dan van schuld of nemen we door zo te denken onze verantwoordelijk en onze mogelijkheden onvoldoende serieus? Waar komt de moeizaamheid van het leven vandaan en hoe moeten we ermee omgaan? Kunnen we eruit verlost worden?
Jezus de Verlosser
Toen ik in 1970 voor het eerst in de Kerk van het Heilig Graf in Jeruzalem op de rots van Golgotha was, hoorde ik de ene gids na de andere zeggen: “Hier heeft Jezus de wereld verlost”. Woorden die ik voordien ook zelf al vele keren in de mond had genomen, onder andere onder het bidden van de kruisweg: “Wij aanbidden U, Christus en loven U, omdat U door uw lijden de wereld hebt verlost”. Maar wat betekenen die woorden in Jeruzalem waar op elke hoek van de straat zwaar bewapende soldaten staan, Palestijnen en Joden star elkaar passeren, elke christelijke groepering een eigen kerk of kapel heeft en in diezelfde Grafkerk monniken elkaar argwanend in het oog houden, opdat de ander zich aan de afgesproken regels houdt en zich niets toe-eigent? In welke zin kun je in die wereld, in die stad en in zulke kerk zeggen dat Jezus de wereld heeft verlost en de weg naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde heeft gebaand? Het bouwvallig mausoleum op de plek van het graf van Jezus, even verderop in de kerk, doet ook al niet denken aan het rijk der hemelen. Of is God juist daar te vinden, waar het leven in de knel komt, een ruïne wordt, in de greep geraakt van oorlog en dood?
Op zoek naar een antwoord op dergelijke vragen dacht ik terug aan wat ik de week tevoren had gehoord, gezien en gevoeld in Galilea. Jezus verkondigde er niet een God die in zijn heiligheid zozeer is gekwetst dat Hij om honderd procent genoegdoening vraagt en de beul stuurt. Dat God onder de kwalijke toestand op aarde lijdt en er verontwaardigd van wordt, loochent Jezus niet. Maar God voegt niet nog meer geweld aan het leven toe. Integendeel, Hij zoekt naar nieuwe wegen om in de enkeling, de samenleving en de kerken nieuwe creativiteit wakker te roepen. In die Geest ging Jezus met mensen om. Aan ieder hoopvol woord voegde hij een concreet gebaar toe. Elk groots perspectief vertaalde hij in aandacht voor concrete mensen met hun pijn en verdriet, hun ziekte en hun lijden, hun wanhoop en hoop. In het licht van het Oude Testament plaatste hij het beeld van de barmhartige, meelevende en menslievende God op de voorgrond. Het hart van God en van Jezus gaat vooreerst uit naar sukkelaars en tobbers die moeite hebben om boven hun gevoelens van onmacht en minderwaardigheid, van trots en eigendunk uit te stijgen.
Om de aard van die menslievendheid te onderstrepen is in christelijke kring een typisch woord in zwang geraakt: agapè, charité, caritas. Zowel in Gods betrokkenheid op mensen als in de ideale omgang van mensen met elkaar staat opbeurende en compassievolle bekommernis centraal. Alleen als het leven daarvan doortrokken wordt, wordt de nieuwe mens, de nieuwe aarde en de nieuwe hemel geboren. Dan worden wij verlost en komt het Rijk Gods rakelings nabij. In Jezus en in mensen naar zijn hart breekt de Geest echt door.
Totalitaire ideologieën
De laatste honderd jaar hebben de gewelddadige gevolgen van totalitaire ideologieën en systemen ons bewust gemaakt van het gevaar van denkwijzen die alles menen te kunnen verklaren. Een dergelijke eenkennigheid heeft geleid tot wereldoorlogen met miljoenen slachtoffers. Ze zijn gedood of gesneuveld omwille van het vaderland, de ideologie, religieus of antireligieus fanatisme. Ook in de Bijbel komen we mythen tegen die willen verklaren waarom het leven mis gaat. Maar in de Bijbel bestaat ook de vrees dat dergelijke grootse duidingen en visioenen onze levensmogelijkheden eerder verkleinen dan vergroten.
Herhaaldelijk gaat de Bijbel terug naar concrete mensen en concrete situaties en staat hij stil bij mogelijkheden die ontstaan als we ons laten leiden door levensnabije compassie en mededogen. Het leven van Jezus is getekend door de betrokken manier waarop hij met anderen omgaat, hen aankijkt en hen het klare zicht teruggeeft. Met de dood al in de ogen, is hij nog in gesprek met enkele moordenaars en toont hij zich bezorgd voor zijn moeder en zijn meest geliefde leerling. Geen grootse analyses van onze onmacht en geen alles verklarende ideeën over het leven, maar werkelijkheidsnabije tussenkomsten in concrete situaties van mensen met een naam en een gezicht. Aldus daagt een nieuwe toekomst die soms in grootse visioenen wordt geschilderd, waarbij echter herhaaldelijk wordt gezegd dat we niet mogen voorbijgaan aan de hoop en de vrees, de ziekte en noodkreet van de mens naast ons of aan de rand van de weg. Verlossing houdt op de eerste plaats in, dat we ons niet door totalitaire ideologieën laten meeslepen. Verlossing begint als we afscheid nemen van zulke fata morgana’s.
Paulus over verlossing
Een voorbeeld van die concreetheid biedt de Brief aan de Romeinen. Paulus beschrijft er, wat leven met het oog op het Evangelie van God inhoudt. In de eerste hoofdstukken haalt hij breed uit en spreekt hij in algemene bewoordingen over heidenen, joden en christenen (1-3). Daarna volgt hij het spoor van Abraham die op weg is gegaan met een God die niet op een vaste plaats of in een sluitend systeem is te vinden (4). Wie zo kwetsbaar als Abraham door het leven gaat, valt niet onder het goddelijk vonnis (5), onder de macht van de zonde (6), de Wet (7) of de dood (8). Na een indringend intermezzo over de relatie van christenen tot niet-christelijke joden (9-11), schetst de apostel in 12-13 wat dit concreet betekent: de doorbraak van liefde, van agapè (grieks) of caritas (latijn).[1] Die doorbraak houdt in dat we elkaar bijstaan, van elkaar leren, elkaar troosten en helpen zonder neerbuigendheid. Niet hoogmoedig, maar bescheiden. Zo begint verlossing, zo ontvouwt ze zich. Kwetsbaarheid en sterfelijkheid worden er niet door opgeheven, maar die verliezen zo wel hun negatieve kracht. Er ontstaat een eenvoudige en hartelijke levenskunst, met dankbaarheid voor het feit dat we in de jaren van ons aardse leven in Gods naam menslievendheid en genegenheid naar elkaar toe mogen uitstralen.
Romeinen 12-13 is niet een prekerig aanhangsel bij de diepzinnige beschouwingen van het eerste deel van de brief, maar een indringende beschrijving van hoe verlost leven in elkaar steekt en zich manifesteert. De brief komt er tot een climax. In eigen termen en woorden beschrijft Paulus er wat Jezus in woord en daad heeft geleefd en hoe hij is gestorven. Waar zijn leven voor de oppervlakkige voorbijganger werd gesmoord in de dood, doorbreekt Jezus op dat moment juist de macht van de dood en legt hij zijn leven in de handen van God. Aldus blijkt hoe hij met zijn sterfelijkheid omgaat. Hij wil niet ten koste van alles zijn leven redden en laat zich niet verleiden door de drang om zo lang mogelijk te overleven. Nee, hij wijdt zich met een dankbaar gevoel aan God en aan het leven toe en vindt daarin waarheid en wijsheid.
De creatieve barmhartigheid van God
Hoe stel ik me een leven voor waarin van kwaadheid en van het boze geen sprake meer is? Hoe zijn, horen en zien, bewegen en rusten we dan? Wat is verlost bestaan? Geen zonde meer, zegt de een. Vrij van schuld, zegt een ander, en eindelijk vrede. Is een dergelijk leven mogelijk, zolang wij mensen zijn? Zegt verlossing dat al het negatieve voorgoed verdwijnt? Is het niet eerder een dringende bede om verdraagzaam en vredelievend met elkaar om te gaan, zonder dat we ons laten knechten door de macht van al dat negatieve? Jezus zegt: “kom tot inkeer en begin als een gelovige te leven” (vgl. Mc 1,15), d.w.z. zonder naar de macht te grijpen, door eenvoudig, nederig en dienstbaar een helper van anderen te worden. Het lukt niet zonder geloof, als we niet ophouden van de hoge toren te blazen. Verlossing vraagt zulke elementaire ontspanning.
Het kwade met zijn vele gezichten en dimensies kunnen we niet zomaar afschaffen. Veel hangt gewoonweg samen met het feit dat we maar mensen zijn die leven op een klein stukje aarde in een uithoek van het heelal. Daar hebben we het moeilijk mee; het maakt ons pessimistisch en daardoor wordt de ellende vaak nog groter. Maar Jezus wijst op de mogelijkheid dat we in de jaren van ons leven deelnemen aan de creatieve barmhartigheid van God. Dat wil niet zeggen dat ik en de wereld om me heen van de ene op de andere dag gaaf en volmaakt worden. We blijven aards en sterfelijk, maar gaan er niet langer zo fataal onder gebukt. Er ontstaan momenten en situaties van vrede en rust, zonder dat het besef van falen, van zondigheid en van het boze verdwijnt.
De mogelijkheid van zo’n nieuw begin is een angstwekkend gebeuren. Als Bijbelse profeten ermee geconfronteerd worden, roepen ze: vraag niet te veel van mij, ik ben maar een mens (Jesaja 6,5), te jong (Jeremia 1,7), niet spraakzaam genoeg (Exodus 4,10). Verlossing houdt in, dat ik me niet laat ringeloren door mijn zwakheden en onmogelijkheden. Ik kan, ondanks mijn beperkingen, een teken van liefde worden en de kringloop van het kwaad, van treurnis en moedeloosheid doorbreken. Dat God zich in Jezus het wel en wee van ongedurige mensen aantrekt en ons daarbij wil betrekken, is de meest fundamentele ervaring in de christelijke Bijbel. Zonder dat er een einde komt aan alle waarom-vragen en aan gevoelens van onvermogen. Maar in het diepst van hart en ziel wekt Jezus het besef dat er in het leven een bron is van niet-aflatende creatieve bekommernis met mensen en andere schepselen.
Verlossing
Verlossing is geen voldongen feit, maar als een nieuw begin van een lange weg. Jezus weerspreekt de harde tirannie en zet iets anders op de voorgrond: liefde, agapè, charité. Ook al zijn we kwetsbaar en dragen we het besef daarvan levenslang met ons mee. Maar daar doorheen waait de mogelijkheid van leven in harmonie en vrede. Jezus heet de Verlosser, omdat zijn wijze van leven en sterven op een indringende manier daartoe uitdaagt en inspireert. Zo is hij de roepstem van God geworden en van de daarbij passende menselijke levenswijze. Het Nieuwe Testament tekent allerlei aspecten daarvan. Het beweert niet dat het leven dan van een leien dakje gaat. Ook Jezus kende de bekoring om vanuit een harde, verdedigende en aanvallende positie te leven. Maar hij bleef tot in zijn dood het spoor volgen dat hem onderweg naar de Jordaan en tijdens zijn doop duidelijk was geworden en waarvan hij sindsdien allerlei facetten heeft blootgelegd. Tot zijn eigen en andermans vreugde, midden in de miserie. Verlossing betekent niet dat ik me terugtrek uit onze verwarrende wereld, maar haar tegemoet treed met de bewogenheid van Jezus, ook als dat pijn doet en een te vroege dood tot gevolg heeft. Dat klinkt niet direct aantrekkelijk. Maar meedenkend met Jezus en met profeten en wijzen vóór en na hem, daagt geleidelijk dat ik zo één word met God, het kloppende hart van de werkelijkheid en mijn diepste bestemming.
Wat verlossing inhoudt, heeft Toni Zenz verbeeld op het kerkplein van Marienheide in het Sauerland. Zijn beeldwerk laat een vrijwel naakte bedelaar zien die overeind wordt geholpen door een figuur in de kleren van een dienstknecht. Die behulpzaamheid geeft de bedelaar de kracht zich op te richten. Daardoor komen beider gezichten op gelijke hoogte; ze zien elkaar vrank en vrij in de ogen, met eerbied en respect. Niet alleen de bedelaar wordt geholpen, ook de helper. Beide komen uit hun isolement. Elk spoor van superioriteit of minderwaardigheid verdwijnt. In de ontmoeting worden ze aan elkaar gelijkwaardig (cf. de parabel van de barmhartige Samaritaan). De ingetogen vreugde die dan ontstaat, maakt duidelijk dat er iets met ons gebeurt als we een ander helpen of ons laten helpen.
Met aandacht en openheid
Als ik zeg dat ik ben verlost, bedoel ik dat ik dankzij het Oude en Nieuwe Testament en dankzij wijzen, profeten en heiligen de moed heb om met aandacht en openheid in het leven te staan zonder te vluchten in abstracties en grote woorden. Ja, dat veel ellende ontstaat doordat ik te abstract en te wereldvreemd ben, niet realistisch om me heen kijk, de ellende niet zie en te vlug denk dat er helemaal niets aan te doen is. De Bijbel is een leerschool voor een wijze van leven met aandacht voor onrecht en ellende om me heen, en met meer moed om me in Gods naam te engageren. Dat lost niet alles op, maar geeft wel levenszin en levensvreugde. Jezus is ons tot in de dood daarin voorgegaan. Als we de moeite nemen om zijn gedachtenis (en die van anderen) in leven te houden, worden we van heel wat kwaad verlost.[1] Cf. Christophe Raimbault, L’avènement de l’Amour. Épître aux Romains 12 et 1, Parijs 2014.
Wiel Logister is montfortaan. Hij was 23 jaar lang hoogleraar fundamentaaltheologie aan de Theologische Faculteit Tilburg.
Bron: Tijdschrift voor Geestelijk Leven, nr. 2015/6, themanummer over ‘Oude geloofswoorden’. Voor verdere informatie en abonnementen zie: tgl.be.
Bron: De Bezieling