Columbus († 615)
Columbanus (543-615) was een Ierse monnik die op het Europese vasteland het Evangelie gepredikt heeft. Hij was abt van Luxeuil en Bobbio. Onder zijn geschriften is een regel voor monniken. Als Keltische monnik kwam hij in conflict met Frankische kerkvorsten.
Ierland
Columbanus (Columbán) werd in 543 geboren in Nobber in Ierland. Zo’n honderd jaar later werd zijn levensverhaal opgeschreven door Jonas, een monnik van het door Columbanus gestichte klooster in Bobbio (Noord-Italië). Jonas baseert zich op de getuigenissen van Attala, Columbanus’ directe opvolger als abt van Bobbio, en andere gezellen van de heilige.
Op de vlucht voor de bekoring
In Jonas’ hagiografie (vita) wordt Columbanus beschreven als een bijzonder knappe verschijning, op wie menig vrouw van zijn geboortestreek verliefd werd. Ook zelf leverde hij voortdurend strijd tegen seksuele bekoringen. Een non adviseerde hem op de vlucht te slaan, want hij moest niet dezelfde fout maken als de Bijbelse figuren Simson, David en Salomo, die allen waren bezweken voor de destructieve aantrekkingskracht van vrouwen.
Peregrinus
Columbanus besloot het advies ter harte te nemen en verliet onder fel protest van zijn moeder ‘de wereld’. Hij zocht zijn toevlucht bij Sinell, de abt van Cluaninis in Lough Erne. Na verloop van tijd deed hij zijn geloften als monnik en gaf hij zich over aan een streng leven van gebed en boete. Ongeveer op veertigjarige leeftijd voelde hij zich geroepen om een bestaan te leiden als peregrinus, een reiziger in vreemde landen om daar het Evangelie te verkondigen.
Gezellen
Samen met twaalf andere monniken verlieten ze Ierland per boot. De namen van Columbanus’ gezellen zijn: Attala, Columbanus de Jongere, Cummain, Domgal, Eogain, Eunan, Gallus, Gurgano, Libran, Lua, Sigisbert en Waldoleno. Via Schotland en Engeland landden zij rond het jaar 585 in Frankrijk. Jonas schrijft dat het gezelschap grote indruk maken op de bevolking wegens hun bescheidenheid, geduld en nederigheid.
Annegray
Columbanus en gezellen arriveerden na enige omzwervingen aan het hof van koning Gontram van Bourgondië, die de Ierse monniken met veel egards ontving. Op uitnodiging van de koning bleven ze in zijn rijk en betrokken een oud Romeins fort in Annegray in de Vogezen. Het gezelschap leidde een uiterst eenvoudig bestaan en aten wat de Voorzienigheid hun te bieden had. Er ging zoveel elan van hun kloostercommuniteit uit dat het als snel een bedevaartsoord werd. Columbanus zag al die aandacht als een verstoring van zijn monastiek bestaan en trok zich daarom geregeld terug in een grot.
Luxeuil
De communiteit was inmiddels sterk gegroeid en het fort in Annegray was te klein geworden. Hij verzocht koning Gontram daarom uit te zien naar een nieuwe locatie. Daarop werd hem Luxeuil aangeboden. Dit Gallo-Romeinse kasteel, op zo’n 15 kilometer afstand van Annegray, was gelegen in een dicht bebost gebied. In het jaar 590 werd daar de Abdij van Luxueil gesticht. Maar ook dit klooster zou al spoedig te klein blijken, vanwege het grote aantal novicen. Een derde klooster werd gesticht, in Fontaines. Er waren nu drie communiteiten. Het was voor de monniken van Annegray, Luxeuil en Fontaines dat Columbanus een leefregel schreef. Deze was gebaseerd op de gewoonten van de Keltische kloosters waar Columbanus’ monastieke vorming had plaatsgevonden.
Conflict met bisschoppen
Columbanus zou bijna twintig jaar in Gallië verblijven. Als Ier hield hij er andere gebruiken op na dan de autochtone christenen van het gebied. Op een gegeven moment ontstond er een conflict met de Frankische bisschoppen over de Keltische paasdatum en de strenge afzondering waarin de Columbaanse monniken van de rest van de Kerk verkeerden. De bisschoppen hielden hem de decreten voor van de diverse concilies van Gallië. Daarin werd bepaald dat abten en kloostergemeenschappen onder het gezag van de plaatselijke bisschop stonden. Columbanus weigerde te gehoorzamen omdat hij wilde vasthouden aan zijn eigen regel en het teruggetrokken bestaan van zijn monniken wilde beschermen tegen de buitenwereld.
Beroep op paus
Toen de Frankische bisschoppen de druk op Columbanus opvoerden en hem bevolen de Romeinse paasdatum te volgen, legde hij de kwestie voor aan paus Gregorius I. Zijn brieven aan de bisschop van Rome zouden deze nooit bereiken. In de derde en laatste brief verdedigt hij het Keltische gebruik om de monniken een zekere vrijheid te geven waarin zij hun eigen ascese kunnen vormgeven. Ook aan paus Bonifacius IV schreef hij een brief, maar tegen de tijd dat die antwoordde, viel Columbanus niet langer onder de jurisdictie van het Frankische episcopaat, omdat hij naar Italië vertrokken was. Uiteindelijk zou hij de betrachting van de Keltische paasdatum opgeven.
Gevangen
Naast het conflict dat hij met de bisschoppen had, werd hij ook betrokken in een intrige aan het Bourgondische hof. Gontrams liederlijke kleinzoon Thierry was koning geworden, maar stond onder grote invloed van zijn grootmoeder, koningin Brunehildis. Thierry had groot ontzag voor Columbanus en bezocht hem geregeld in de abdij van Luxeuil. Bij deze gelegenheden sprak Columbanus de jonge koning vermanend toe en riep hij hem tot op zijn zondige levenstijl vaarwel te zeggen. Toen Brunehildis ernstig was verbolgen over de ongehoorzaamheid van Columbanus jegens de bisschopen, zette zij haar kleinzoon tegen de abt op. Thierry beval Columbanus daarop zich aan de bisschoppen te onderwerpen. Toen de abt dat weigerde werd hij als gevangene weggevoerd naar Besançon, maar wist te ontkomen.
Verbanning
Zodra Thierry en Brunehildis hoorden van Columbanus’ ontsnapping, stuurden zijn soldaten op hem af om hem en al de Ierse monniken terug te drijven naar Ierland. Columbus en zijn medebroeders werden daarop naar Nevers gedeporteerd om via de Loire richting Nantes te varen, alwaar zij de overtocht naar Ierland zouden maken. Onderweg brachten de monniken in Tours een bezoek aan de graftombe van Sint Maarten. Vlak voor hun inscheping in Nantes stelde hij een brief op aan zijn achtergebleven monniken. Daarin geeft hij blijk van zijn liefde voor hen, die hij oproept gehoorzaamheid te betuigen aan zijn opvolger. Zodra ze de haven van Nantes uitvoeren, stak er een hevige storm op. De kapitein meende dat de oorzaak van het gevaarlijke weer te maken had met de heilige mannen aan boord van zijn schip. De wind bracht het schip weer naar de kust en de kapitein zei dat de monniken nu vrij waren om te gaan en staan waar zij maar wilden.
Neustria en Austrasia
Columbanus belandde uiteindelijk in Soissons, waar de Merovingische koning Clotharius II van Neustria resideerde. Columbanus werd er van harte welkom geheten. In 611 verliet hij Neustria om af te reizen naar het hof van koning Theudebert II van Austrasia te Metz. Ook daar werd de inmiddels vermaarde abt eervol ontvangen. Van Metz ging hij door naar Mainz, alwaar hij zich inscheepte om op de Rijn naar het land van de Sueben en de Alemannen af te varen. Via de zijrivieren Aar en Limmat bereikte hij het Meer van Zürich. Het daaraan gelegen plaatsje Tuggen koos Columbanus als centrum van zijn missie-activiteiten. Die oogstten echter succes, eerder vervolging. Columbanus en gezellen vluchtten toen via Arbon naar Bregenz, waar zij sporen van het antieke christendom ontdekten.
Over de Alpen
In Bregenz stichtte hij het oratorium van Sint Aurelia. Columbanus gaf zijn gezel Gallus de opdracht te preken tot de heidense bevolking, wier taal hij sprak. Velen bekeerden zich en sloegen hun afgodsbeelden kapot. Columbanus wijdde het kerkje van het oratorium en plaatste de relieken van Sint Aurelia onder het altaar. Na een jaar kwamen de monniken opnieuw in problemen. Columbus besloot toen de Alpen over te trekken. In 612 kwam hij aan in Milaan, waar hij door de Longobardische koning Agilulf en koningin Theodelinda warm werd verwelkomd. Meteen trok hij er fel van leer tegen de arianen, waartoe Agilulf had behoord.
Bemiddelaar tussen koning en paus
Op verzoek van de koning schreef Columbanus een brief aan paus Bonifacius IV over de zogenoemde Driekapittelenkwestie: de veroordeling van Theodorus van Mopsuestia, Theodoretus van Cyrus en Ibas van Edessa. De Byzantijnse keizer Justinianus de Grote, die vanaf 540 ook over Italië heerste, was geadviseerd om nestoriaanse geschriften van deze drie theologen te veroordelen omdat ze indruisten tegen zowel het Chalcedonische als het miofysitische standpunt. De veroordeling van de Drie Kapittelen zou dan de eenheid in de Kerk, die Justinianus zo begeerde, kunnen herstellen. Paus Gregorius I (590-604) was in Lombardije bewust niet opgetreden tegen personen die de Drie Kapittelen hadden verdedigd. Onder hen was koning Agilulf. Columbanus was in eerste instantie niet zo happig om zich in deze complexe kwestie te mengen, ware het niet dat de koning hem daartoe dwong. Agilulf wilde de zittende paus middels Columbanus ervan overtuigen dat hij orthodox katholiek was.
Trouw aan Heilige Stoel
In zijn brief aan de paus geeft Columbanus met zijn typisch Ierse vrijmoedigheid blijk van zijn trouw aan de Heilige Stoel. “Wij Ieren, die rondzwerven tot aan de uiteinden der aarde, zijn leerlingen van Sint Petrus en Sint Paulus. (…) Onder ons is nooit een ketter, een jood of een schismaticus geweest. Het katholieke geloof is door ons ongewijzigd bewaard gebleven. Wij zijn gebonden aan de Stoel van Petrus en hoewel Rome groot en gevierd is, voor ons is ze dat echter alleen vanwege die Stoel. Dankzij de twee Apostelen van Christus bent u bijkans hemels en is Rome het hoofd van de gehele wereld en van de Kerken.”
Bobbio
Als dank voor zijn bemiddeling schonk koning Agilulf hem Bobbio, een stuk land tussen Milaan en Genua, vlakbij de rivier Trebbia, in een bergpas van de Apennijnen. Op zijn weg daarnaar toe predikte hij in het stadje Mombrione, dat daarna San Colombano werd genoemd. In Bobbio stichtte hij in 612 een klooster, die zou uitgroeien tot de beroemde Abdij van Bobbio. Koning Clotharius II probeerde hem vergeefs over te halen om terug te keren naar de Abdij van Luxeuil, omdat zijn vijanden inmiddels gestorven waren. Maar Columbanus besloot in Bobbio te blijven.
Overlijden
Columbanus die aanvoelde dat hij zou gaan sterven, vertrok naar een berggrot, vanwaar hij kon uitkijken over de Trebbia. Daar overleed hij op 23 november 615. Zijn lichaam werd overgebracht naar de abdijkerk van Bobbio, waar het tot op de dag van vandaag wordt vereerd.
Columbanen
De invloed van het columbaanse monnikendom op de vorming van de Europese cultuur is groot. Naast Sint Columbanus zelf waren het zijn gezellen Sint Attala en Sint Gallus (Sankt Gallen) die grote missionaire successen boekten. De discipelen van Columbanus en gezellen stichtten meer dan honderd kloosters. Vooral de Abdij van Luxeuil was het moederklooster van vele geloofsverkondigers.
Regel van St. Columbanus
Columbanus’ geschriften worden als volgt ingedeeld: penitentieboeken, zeventien korte preken, zes brieven, Latijnse gedichten en een monnikenregel. De Regel voor Monniken werd goedgekeurd door het Concilie van Council of Mâcon in 627. Hij bestaat uit tien hoofdstukken en is dus aanzienlijk korter dan de Regel van Benedictus. De eerste zes gaan over gehoorzaamheid, stilte, voeding, armoede, nederigheid en kuisheid. Columbanus is vergeleken met Benedictus erg strikt, vooral met betrekking tot het vasten. Het zevende hoofdstuk handelt over het koorgebed. Het laatste hoofdstuk gaat over de kloosterlijke straffen.
Gedachtenis
De liturgische gedachtenis van Sint Columbanus op de universele kalender van de Rooms-Katholieke Kerk is facultatief en staat evenals die van Sint Clemens I op 23 november, zijn sterfdag. In Ierland, in de Orde van Sint Benedictus (O.S.B.), in de Orde van Cîteaux (O. Cist.) en in de Orde der Trappisten (O.C.S.O) wordt hij op 24 november herdacht; in de Zwitserse bisdommen Chur en Sankt Gallen en het Oostenrijkse bisdom Feldkirch op 27 november.
Iconografie
Sint Columbanus is de patroon van motorrijders en wordt aangeroepen bij overstromingen. Hij wordt vaak afgebeeld als een bebaarde monnik in een blanke kovel, soms omgeven door een beer of een roedel wolven, zinnebeelden voor zijn teruggetrokken leven in de wildernis. Vanwege zijn naam heeft hij soms ook een duif als attribuut (columba: Latijn voor ‘duif’)
Bron: KRO
Sint-Columbanus