dinsdag in week 3 door het jaar

Uit de brief van Paulus aan de Hebreeën 10, 1-10

Jezus’ leven kan van het begin tot het einde gekenmerkt worden door deze ene zin: ‘Ik ben gekomen om de wil te doen van de Vader’. Dit was de draad die door zijn leven loopt. ook in de moeilijkste uren, wanneer iedereen Hem verlaten heeft, houdt Hij zich daaraan vast.

Broeders en zusters,
omdat de wet slechts een voorafschaduwing toont van al het goede dat nog komen moet en daarvan niet de gestalte zelf laat zien, heeft hij ook niet de kracht om degenen die jaar in jaar uit God naderen met steeds dezelfde offers ooit tot volmaaktheid te brengen. Anders zouden die offers allang niet meer gebracht worden; degenen die aan de dienst deelnemen, zouden immers als ze eenmaal gereinigd zijn geen enkel zondebesef meer hebben. Het tegendeel is echter waar: elk jaar worden met die offers de zonden weer in herinnering geroepen – bloed van stieren en bokken kan immers onmogelijk zonden wegnemen. Daarom zegt Christus bij zijn komst in de wereld: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, maar U hebt Mij een lichaam gegeven; brand- en reinigingsoffers behaagden U niet. Toen heb Ik gezegd: “Hier ben Ik,” want dit staat in de boekrol over Mij geschreven: “Ik ben gekomen, God, om uw wil te doen.”’
Eerst zegt Hij: ‘Offers en gaven hebt U niet verlangd, brand- en reinigingsoffers behaagden U niet’ – ook al zijn dit offers die volgens de wet worden gebracht. Dan zegt Hij: ‘Hier ben Ik, Ik ben gekomen om uw wil te doen,’ waarmee Hij het eerste opheft om het tweede van kracht te doen zijn. Op grond van die wil zijn wij geheiligd door het offer van het lichaam van Jezus Christus, voor eens en altijd.

Psalm 40, 2 + 4 + 7 + 8a + 10 + 11

Refr.: Ik kom, Heer, om uw wil te doen.

Vol verlangen heb ik op de Heer gewacht
en Hij boog zich naar mij toe,
Hij heeft mijn roep om hulp gehoord.

Hij gaf mij een nieuw lied in de mond,
een lofzang voor onze God.
Mogen velen het zien vol ontzag
en vertrouwen op de Heer.

Offers en gaven verlangt U niet,
brand- en reinigingsoffers vraagt U niet.
Nee, U hebt mijn oren voor U geopend
en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik’.

Wanneer het volk bijeen is,
spreek ik over uw rechtvaardigheid,
ik houd mijn lippen niet gesloten,
U weet het, Heer.

Uw goedheid verberg ik niet in mijn hart,
maar ik getuig van uw trouw en uw hulp.
In de kring van het volk verheel ik niet
hoe liefdevol, hoe trouw U bent.

Vers voor het evangelie (Ps 130, 4)

Alleluia.
Bij U, Heer, is vergeving,
daarom eert men U met ontzag.
Alleluia.

Uit het evangelie volgens Marcus 3, 31-35

Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’

Intussen waren Jezus’ moeder en zijn broers aangekomen. Ze stuurden iemand naar binnen om Hem te halen. Zelf bleven ze buiten wachten. Er zat een groot aantal mensen om Hem heen.
Toen er tegen Hem gezegd werd: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken U,’ antwoordde Jezus: ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’ 
Hij keek de mensen aan die in een kring om Hem heen zaten en zei: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want iedereen die de wil van God doet, die is mijn broer en mijn zus en mijn moeder.’

Van Woord naar leven

Wie zijn mijn moeder en mijn broers?

Beste lezers,
vinden jullie het ook een wat vreemde vraag van Jezus? Iedereen weet toch wie zijn of haar moeder is, en wie de broers zijn? Jezus zet ons nogal eens op een ander been. Nu ook weer. Misschien zouden we de tekst van het evangelie even opnieuw kunnen lezen zonder voorkennis (als dat al kan). Lezen vanuit de situatie van de moeder van Jezus, lezen vanuit de luisterende groep, en lezen vanuit Jezus, om ten slotte zelf in je levensverhaal te gaan staan en daarin te ‘lezen’?

De moeder: Er doen alarmerende verhalen de ronde (wat verzen eerder dan onze tekst 3, 21 en 22). Jezus zou zijn verstand verloren hebben of zelfs door Beëlzebul bezeten zijn. Wat doe je als moeder dan? Je bent bezorgd, heel bezorgd en je wilt snel naar hem toe, gesterkt door je familie. Jezus is wel volwassen, maar dat maakt niet uit als je kind in nood is. Je wilt hem zien, je wilt hem aanraken en in de ogen kijken, dicht bij hem zijn.

De luisterende groep: Zijn ze geboeid door wat Jezus vertelt? Voelen ze het als een storend element dat zijn moeder met zijn broers daar ineens buiten staan? Of hebben ze eerbied voor wat er in zijn familie om moet gaan, gezien de praatjes? In elk geval is dit een moment waarop het onderricht onderbroken wordt.

Jezus zelf: Voelt Jezus het als een onderbreking? Zijn moeder komt niet naar binnen en Jezus gaat niet naar haar toe. Jezus is nu inventief zoals altijd. Hij maakt van de gelegenheid gebruik om precies te vertellen wat hij de mensen juist uit wilde leggen.

Wat wilde hij dan uitleggen? ‘Wie zijn mijn moeder en mijn broers?’  Rondkijkend naar zijn toehoorders zegt Hij: ‘Jullie zijn mijn moeder en mijn broers. Want Iedereen die de wil van God doet, is mijn broer en mijn zus en mijn moeder. Daarmee zet Hij voor vandaag een punt achter het onderricht. Wijst Jezus nu zijn moeder en familie af? Of kan het ook zijn dat Hij juist zijn moeder bevestigt als de eerste die de wil van God met heel haar hart een leven lang heeft gedaan?
Het is een vraag om in je binnenste mee te nemen…

Hierbij aansluitend en verband houdend, luiden de woorden uit de brief aan de Hebreeën die we zojuist gelezen hebben: Hier ben ik om uw wil te volbrengen.

Het klinkt misschien wat absoluut, Gods wil. En het vraagt nogal wat van ons om dit waar te maken. Woorden worden immers pas werkelijkheid als ze in daden worden omgezet. Gods wil, komt die echter niet allereerst voort uit zijn liefde voor ons? Hij roept ons op tot wederliefde. Liefde tot Hem en tot onze naaste. Zelf staat Hij er garant voor om ons daarin nabij te zijn, want Gods naam is: Ik zal er zijn voor jullie.

Op een pelgrimage in Italië, zat ik, voor mijn vertrek in de kloosterkapel. Het was meditatietijd. Een zuster draaide zich om en reikte mij een klein formaat Italiaanse Bijbel aan. Ik sloeg het boek op een willekeurige plaats open. Mijn oog viel op de woorden: ‘Eccomi’ (Hier ben ik). Het gaat in die tekst over de jeugdige Samuël die antwoordt op een stem die hij al twee keer gehoord heeft, maar hij weet niet wie hem geroepen heeft (1 Samuël 3.) Pas de vierde keer, op aanwijzing van Eli, de priester, weet hij dat het God is die hem roept. Dan antwoordt hij: ‘Spreek Heer, uw dienaar luistert.’

Ik ben ‘hardhorend.’ Jullie ook? Sinds ik dit ‘Eccomi’ gelezen heb en erdoor getroffen ben, probeer ik het in te bouwen in mijn leven. Hier ben ik, precies zoal ik nu ben, met mijn zwakheden inbegrepen. Wel probeer ik dan te luisteren naar die stille stem die tot me spreekt. Zou het feit dat ik niet altijd contact ervaar misschien aan de kwaliteit van mijn luisteren kunnen liggen?

Laten wij bidden …

met woorden uit  psalm 40 van vandaag:

U, God, hebt mijn oren voor U geopend
en nu kan ik zeggen: ‘Hier ben ik….’
Uw wil te doen, mijn God, verlang ik,
diep in mij koester ik uw wet.

Ik wens jullie vandaag een luisterend oor toe!
Ricky Rieter

 

 

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.