De gelijkheid in Christus overwint al onze verschillen
In zijn catechese over Paulus’ Galatenbrief tijdens de algemene audiëntie van woensdag 8 september 2021 sprak de paus over het kindschap Gods.
Broeders en zusters, goedendag!
We gaan verder op onze weg ter verdieping van het geloof – van ons geloof – onder het licht van de brief van de Heilige Paulus aan de Galaten. De apostel dringt er bij die christenen op aan dat ze de nieuwheid niet zouden vergeten van Gods openbaring die hen verkondigd werd. Helemaal in overeenstemming met de evangelist Johannes (cf. 1 Joh 3,1-2) benadrukt Paulus het feit dat het geloof in Jezus Christus het ons mogelijk heeft gemaakt waarlijk kinderen van God en ook zijn erfgenamen te worden. Wij christenen doen vaak alsof de werkelijkheid van kinderen van God te zijn een vanzelfsprekendheid is. Het is daarentegen aangewezen dankbaar het ogenblik te gedenken waarop wij het, door ons doopsel, geworden zijn om zo met groter bewustzijn die grote gave te beleven.
Doopsel
Indien ik vandaag de vraag zou stellen: wie van jullie kent de datum van het eigen doopsel?, dan vrees ik dat er weinig handen omhoog zouden gaan. En toch is dat de datum waarop wij gered werden, de datum waarop wij kinderen van God zijn geworden. Welnu, zij die het niet weten moeten het vragen aan peter, meter, vader, moeder of aan oom of tante: Wanneer werd ik gedoopt? En dan die datum elk jaar gedenken. Het is immers de datum waarop wij kinderen van God werden. Akkoord? Gaan jullie dat doen? (Antwoord: ja!) Het is maar een zozo ‘ja’, nietwaar? (Er wordt gelachen). We gaan verder …
Kindschap Gods
Inderdaad, van zodra het geloof in Jezus Christus verschenen is (Gal 3,25) ontstaat de fundamenteel nieuwe situatie waardoor de opname in het goddelijk kindschap gebeurt. Waarover Paulus spreekt, is niet het algemene kindschap van God dat geldt voor alle mannen en vrouwen, zonen en dochters van de ene schepper. In de tekst die we beluisterd hebben zegt hij dat het geloof het mogelijk maakt kinderen van God te zijn ‘in Christus’ (v 26). Dat is de nieuwheid. Dat ‘in Christus’ is het verschil. We zijn niet slechts kinderen van God zoals alle mannen en vrouwen kinderen van God zijn, allemaal van welke soort godsdienst ook. Neen.
‘In Christus’ dat is het verschil voor de christenen. En dat gebeurt slechts door deelname aan de verlossing door Christus, dat wil zeggen door het sacrament van het doopsel.
Daarmee begint het. Jezus is onze broeder geworden en door zijn dood en verrijzenis heeft Hij ons met de Vader verzoend. Wie in geloof Christus aanvaardt, wordt door het doopsel met Hem en met de waardigheid van kind ‘bekleed’ (cf. v 27).
Doopsel
In zijn brieven verwijst Paulus meerdere malen naar het doopsel. Voor hem is gedoopt worden gelijk aan op echte en werkelijke wijze deelnemen aan het mysterie van Jezus. Bijvoorbeeld. In de brief aan de Romeinen komt hij tot de uitspraak dat wij, in het doopsel, met Christus gestorven en verrezen zijn om met Hem te kunnen leven (cf. 6,3-14). Met Christus gestorven, met Hem verrezen om met Hem te kunnen leven.
Dat is de genade van het doopsel: aan de dood en verrijzenis van Jezus deelnemen.
Het doopsel is niet louter een uiterlijke ritus. Wie het ontvangt, wordt er in de diepte door veranderd, in het meest intieme wezen. Ze ontvangen een nieuw leven, dat hen toelaat God aan te spreken met de naam ‘Abba’, dat wil zeggen ‘papa’. ‘Vader’? Neen, ‘papa’ (cf. Gal 4,6).
Revolutionaire gelijkheid
Met grote durf stelt de apostel dat de identiteit die met het doopsel ontvangen wordt, totaal nieuw is en de verschillen op etnisch-godsdienstig vlak overwint. Dat wil zeggen, zo legt hij uit: Er is geen Jood of heiden meer en ook op maatschappelijk vlak geldt dit er is geen slaaf of vrije, er is geen man en vrouw (Gal 3,28). Vaak lezen we al te vlug over deze termen, zonder de revolutionaire waarde ervan te onderkennen. Voor Paulus staat, schrijven dat er geen Jood of heiden meer is gelijk met een echte omwenteling op etnisch-godsdienstig vlak. Een Jood was, als lid van het uitverkoren volk, bevoorrecht ten aanzien van de heiden (cf. Rom 2,17-20). Paulus bevestigt dat (cf. Rom 9, 4 -5). Het verbaast dus niet dat deze nieuwe lering van de apostel ketters kon klinken. Hoe kan dat: allemaal gelijk? We verschillen! Dat klinkt wat ketters, niet? Ook die andere gelijkheid tussen ‘vrije en slaaf’ opent ontstellende perspectieven. Voor de antieke samenleving was het onderscheid tussen slaven en vrije burgers van wezenlijk belang. Vrije mensen genoten bij wet alle rechten, terwijl aan slaven niet eens menselijke waardigheid werd toegekend. Dat gebeurt ook vandaag nog. In de wereld bestaan veel mensen, miljoenen, die niet het recht op eten genieten, ze hebben geen recht op onderwijs, geen recht op werk. Dat zijn de nieuwe slaven. Mensen aan de rand, uitgebuit door allen. Ook vandaag bestaat nog slavernij. Laten we daaraan even denken. We weigeren aan mensen de menselijke waardigheid, het zijn slaven. Op die wijze overstijgt de gelijkheid in Christus het maatschappelijk verschil tussen de seksen.
Toen was de gelijkheid van man en vrouw een revolutie en, moeten we het nog herhalen, dat is vandaag nog altijd het geval. We moeten die gelijkheid vandaag herbevestigen.
Nog vaak horen we uitdrukkingen die vrouwen minachten! Hoe vaak horen we niet: Maar nee dat moet je niet doen. Dat is vrouwenzaak. En toch hebben man en vrouw dezelfde waardigheid. En toch bestaat in de geschiedenis tot op vandaag de slavernij van de vrouw: vrouwen krijgen niet dezelfde kansen als de mannen. Daarom moeten we lezen wat Paulus zegt: in Christus Jezus zijn we allen gelijk.
Diepe eenheid
Zo zien we dus dat Paulus de diepe eenheid van alle gedoopten verwoordt, in welke toestand ze ook verkeren, mannen of vrouwen, gelijk zijn ze want ieder van hen is, in Christus, een nieuwe schepping. Elk verschil komt, met het oog op kind van God zijn, op de tweede plaats. God bewerkt door zijn liefde een echte en grondige gelijkheid.
Allen zijn gelijk, door de verlossing van Christus en door het doopsel dat we ontvangen hebben. Zonen en dochters van God. Gelijken.
Broers en zussen
Broeders en zusters, we zijn dus geroepen om op positieve wijze een nieuw leven te leven dat zijn fundamentele uitdrukking ontleent aan het kindschap van God. Gelijken, want kinderen van God. Kinderen van God omdat Jezus Christus ons heeft verlost en wij door het doopsel zijn opgenomen in die waardigheid. Het is vandaag voor ons allen van beslissend belang de schoonheid te herontdekken van het kind van God zijn, dat we onder ons broeders en zusters zijn omdat we opgenomen zijn in Christus die ons heeft verlost. Bij Christus – gelovigen zouden verschillen en tegenstellingen die breuken veroorzaken, geen plaats mogen hebben. Weest aandachtig voor de verschillen onder u. Een van de apostelen zegt het, in de brief van Jacobus, als volgt: Veronderstel, er treedt in uw samenkomst een man binnen, keurig gekleed en met gouden ringen aan zijn vingers, en tegelijkertijd komt er ook een arme aan in schamele kleren; als gij nu opziet tegen de rijk geklede man en hem een ereplaats aanbiedt, terwijl gij tegen de arme zegt: ‘Blijf daar maar staan,’ of: ‘Ga hier op de grond zitten, bij mijn voetbank’, (2, 2-3). Het zijn wij die de tegenstellingen maken. Vele malen, eerder onbewust. Neen, we zijn gelijken. Het is eerder onze roeping de uitdaging tot eenheid van de mensheid concreet en zichtbaar te maken (cf. Vaticanum II, Lumen gentium, 1).
Alles wat de tegenstellingen tussen mensen verscherpt en daardoor vaak discriminatie veroorzaakt, heeft voor God, omwille van de verlossing in Christus, geen waarde.
Wat telt is het geloof dat werkzaam is door de weg naar de eenheid te volgen welke de Heilige Geest aangeeft. Onze verantwoordelijkheid is dit: zonder aarzelen de weg van de gelijkheid gaan, maar de gelijkheid die steunt op en bewerkt is door de verlossing van Jezus. Dankjewel. En niet vergeten. Thuis vragen: Wanneer ben ik gedoopt? Vragen om die datum steeds voor ogen te hebben. En wanneer die datum komt feest te vieren. Dankjewel.
- Vertaling uit het Italiaans: Marcel De Pauw msc
- Bron: Kerknet.be