Het ziekbed als heilige grond
De voorbije dagen stonden de zieken en hun zorgverleners centraal in het Jubeljaar. Gisteren vond op het Sint-Pietersplein in Rome de eucharistieviering plaats ter gelegenheid van het Jubileum voor zieken en allen die voor hen zorgen, waarin de homilie van paus Franciscus werd voorgelezen door mgr. Rino Fisichella. De paus benadrukte hoe het ziekbed een heilige plaats kan worden, waar liefde, dankbaarheid en hoop het laatste woord kunnen hebben.
“Ik ga iets nieuws doen; het is al aan het ontkiemen – zie je het niet?” (Jes 43,19)
Met deze woorden sprak God via de profeet Jesaja tot het volk Israël, terwijl zij in ballingschap verkeerden in Babylonië. Het waren zware tijden: alles leek verloren. Jeruzalem was ingenomen en verwoest door de troepen van koning Nebukadnessar II. Het volk was gedeporteerd en berooid achtergelaten. De toekomst leek gesloten, alle hoop vervlogen. Alles leek erop gericht om hen te ontmoedigen, verbitterd te maken, het gevoel te geven dat God hen had verlaten.
En toch, juist in die situatie roept de Heer hen op om iets nieuws te zien dat al aan het gebeuren is. Geen verre toekomst, maar iets dat nú ontspruit, als een jonge scheut. Wat dan? Wat zou kunnen opkomen in zo’n dor en verlaten landschap?
Een nieuw volk werd geboren. Een volk dat, na het instorten van valse zekerheden, eindelijk ontdekt wat er werkelijk toe doet: samen blijven en wandelen in het licht van de Heer (vgl. Jes 2,5). Een volk dat Jeruzalem opnieuw zou kunnen opbouwen, omdat het – ver van de heilige stad, ver van de tempel en haar liturgie – had geleerd God op een andere manier te ontmoeten: door een omkeer van het hart (vgl. Jer 4,4), door trouw aan recht en gerechtigheid, door zorg voor de armen (vgl. Jer 22,3), door werken van barmhartigheid.
Een soortgelijke boodschap klinkt ook in het evangelie van vandaag (vgl. Joh 8,1-11). Daar treffen we een vrouw aan van wie het leven verwoest is – niet door fysieke ballingschap, maar door morele veroordeling. Ze is een zondares, ver van de wet, uitgesloten en ter dood veroordeeld. Ook voor haar lijkt elke hoop vervlogen. En toch laat God haar niet los. Precies op het moment waarop haar beschuldigers klaarstaan om haar te stenigen, verschijnt Jezus. Hij treedt haar leven binnen, verdedigt haar, redt haar van het geweld -,en opent voor haar een nieuw begin. “Ga heen,” zegt Hij, “je bent vrij, je bent gered” (vgl. vers 11).
Deze aangrijpende verhalen nodigen ons, midden in de veertigdagentijd, uit om opnieuw ons vertrouwen te stellen in God. Hij is altijd dichtbij, altijd bereid om te redden. Geen enkele ballingschap, geen geweld, geen zonde, geen enkele levenservaring kan Hem tegenhouden om bij ons aan te kloppen – klaar om binnen te komen zodra wij de deur openen (vgl. Op 3,20). Juist wanneer de beproevingen het zwaarst zijn, is zijn genade en liefde het meest nabij, om ons op te richten.
Dierbare broeders en zusters, deze teksten lezen we op de dag dat we het Jubileum van de Zieken en de zorgverleners vieren. Ziekte is zonder twijfel een van de zwaarste beproevingen in een mensenleven. Ze confronteert ons met onze kwetsbaarheid, tast ons lichaam aan, raakt ons hart. Ze kan ons het gevoel geven in ballingschap te zijn, zoals het volk Israël, of moreel verloren, zoals de vrouw in het evangelie. Maar dat is niet het laatste woord. Ook dan is God nabij. En als wij ons aan Hem toevertrouwen, kunnen we – juist als onze krachten falen – de troost van zijn aanwezigheid ervaren. Door mens te worden, heeft Hij onze broosheid volledig gedeeld (vgl. Fil 2,6-8). Hij weet wat lijden is (vgl. Jes 53,3). Daarom kunnen we tot Hem bidden en ons lijden in zijn handen leggen, in het vertrouwen dat we bij Hem mededogen, nabijheid en tederheid vinden.
En het gaat nog verder. In zijn trouwe liefde roept de Heer ons op om “engelen” te zijn voor elkaar – dragers van zijn aanwezigheid. Zo kan zelfs een ziekbed veranderen in een “heilige plaats”: een plaats van redding en verlossing – voor de zieke én voor wie zorg draagt.
Lieve artsen, verpleegkundigen, zorgverleners: telkens wanneer jullie je bekommeren om zieken, vooral om de meest kwetsbaren onder hen, reikt de Heer jullie een kans aan om je leven te vernieuwen. Hij nodigt jullie uit tot dankbaarheid, tot barmhartigheid, tot hoop (vgl. Spes Non Confundit). Hij vraagt jullie met nederigheid te erkennen dat niets vanzelfsprekend is, dat alles gave is. En Hij nodigt jullie uit om te groeien in menselijkheid – wanneer, voorbij de buitenkant, alleen nog blijft wat werkelijk telt: de grote en kleine tekenen van liefde. Laat de zieke jullie leven binnenkomen als een gave: om je hart te helen, te zuiveren van wat geen liefde is, en te verwarmen met het stille, vurige vuur van mededogen.
Ik voel me sterk verbonden met jullie, geliefde zieke broeders en zusters. Ik ken de ervaring van ziekte, van zwakte, van afhankelijkheid, van hulp nodig hebben in veel dingen. Dat is niet altijd gemakkelijk. Maar het is ook een leerschool, waarin we leren liefhebben én ons te laten liefhebben. Niet met eisen of weerstand, niet met spijt of wanhoop, maar met dankbaarheid – jegens God én jegens onze naasten, voor de goedheid die we ontvangen. Zo leren we ook met vertrouwen naar de toekomst te kijken. Ja, zelfs een ziekenhuiskamer of een ziekbed kan een plek worden waar de stem van de Heer tot ons spreekt: “Ik ga iets nieuws doen; het is al aan het ontkiemen – zie je het niet?” (Jes 43,19). Zo kunnen wij ons geloof vernieuwen en versterken.
Paus Benedictus XVI – die ons een prachtig voorbeeld gaf van innerlijke vrede in zijn laatste levensfase – schreef dat “de ware maat van menselijkheid wordt bepaald door onze omgang met het lijden”, en dat “een samenleving die haar lijdende leden uitsluit, een wrede en onmenselijke samenleving is” (Spe Salvi, 38). Inderdaad: het lijden delen maakt ons menselijker. En het vermogen om de pijn van anderen te dragen, is een belangrijke stap op weg naar heiligheid.
Beste vrienden, laten we de zwakken niet uitsluiten uit ons leven, zoals helaas vandaag soms gebeurt. Laten we het lijden niet uit onze blik verbannen. Integendeel, laten we het aangrijpen als een kans om samen te groeien en hoop te laten opbloeien – dankzij de liefde die God als eerste in ons hart heeft uitgestort (vgl. Rom 5,5), de liefde die boven alles blijft (vgl. 1 Kor 13,8-10.13).
Korte groet door paus Franciscus
Aan het einde van de viering werd paus Franciscus in een rolstoel naar het altaar gebracht, waar hij de menigte kort begroette en een woord van dank uitsprak. Dit was zijn eerste publieke optreden sinds zijn ontslag uit het Gemelli-ziekenhuis op 23 maart. De paus droeg een neusbrilletje om het ademen te vergemakkelijken, wat erop wijst dat hij nog herstellende is. Toch was zijn aanwezigheid een krachtig teken van verbondenheid met de lijdende mens, te midden van de menigte die hem met applaus en uitroepen van “Viva il Papa” begroette.
Na de viering
Na de jubelviering werd de Angelustoespraak – ook voorbereid door paus Franciscus – voorgelezen.
Dierbare broeders en zusters,
Het evangelie van deze vijfde zondag in de Veertigdagentijd vertelt ons over de vrouw die op overspel werd betrapt (Joh 8, 1-11). Terwijl de schriftgeleerden en farizeeën haar willen stenigen, herstelt Jezus haar verloren waardigheid. Ze ligt in het stof, maar Jezus buigt zich naar haar toe, schrijft met zijn vinger in dat stof, en opent zo een nieuw hoofdstuk in haar leven. Het is de “vinger van God” die redt (vgl. Ex. 8,15) en bevrijdt van het kwaad (vgl. Lc. 11,20).
Beste vrienden, zoals tijdens mijn opname in het ziekenhuis, zo ervaar ik ook nu tijdens mijn herstel die “vinger van God”: een tedere, zorgzame aanraking. Op deze dag van het Jubeljaar die gewijd is aan zieken en aan de wereld van de gezondheidszorg, bid ik dat Gods liefdevolle aanraking velen mag bereiken die lijden, en ook kracht mag geven aan wie hen met toewijding verzorgen. Ik bid voor artsen, verpleegkundigen en gezondheidswerkers, die niet altijd in goede omstandigheden kunnen werken, en soms zelfs het slachtoffer worden van geweld. Hun taak is zwaar en verdient alle steun en respect. Ik hoop dat er voldoende wordt geïnvesteerd in zorg en onderzoek, zodat gezondheidssystemen openstaan voor iedereen, en bijzondere aandacht geven aan wie kwetsbaar of arm is.
Mijn dank aan de vrouwen van de gevangenis in Rebibbia voor de boodschap die ze me stuurden. Ik bid voor hen en voor hun families.
Vandaag is het ook de Internationale Dag van de Sport voor Ontwikkeling en Vrede. Ik hoop dat sport voor velen een teken van hoop mag zijn – voor wie vrede en sociale verbondenheid nodig heeft. Ik dank de sportverenigingen die op een concrete manier broederlijkheid bevorderen.
Blijven we bidden voor de vrede. In Oekraïne, zwaar getroffen door aanvallen waarbij talloze burgerslachtoffers vallen, onder wie veel kinderen. En in Gaza, waar mensen in onvoorstelbare omstandigheden moeten leven: zonder onderdak, zonder voedsel, zonder drinkbaar water. Moge het wapengeweld ophouden, de dialoog worden hervat, alle gijzelaars vrijgelaten worden en hulp de bevolking bereiken. Laten we ook bidden voor vrede in het hele Midden-Oosten; in Soedan en Zuid-Soedan; in de Democratische Republiek Congo; in Myanmar, dat zwaar werd getroffen door een aardbeving; en in Haïti, waar het geweld blijft woeden en onlangs twee religieuzen om het leven kwamen.
Moge de Heilige Maagd Maria ons allen beschermen en voor ons ten beste spreken.
Bron: Vatican-news
