zondag 6 door het jaar – B
Uit het boek Leviticus 13, 1-2 + 45-46
Melaatsheid, of huidvraat, schrikt af; haar verwoestingen zijn afstotelijk. De maatschappij heeft lange tijd geen ander middel gevonden om haar te bestrijden dan aan melaatsen elk contact met de levenden te verbieden. Om het sociale verbod te versterken, heeft Israël er nog een godsdienstig verbod aan toegevoegd: melaatsheid werd aanzien als de straf bij uitnemendheid voor de zonde.
De Heer zei tegen Mozes en Aäron: ‘Als iemand een zwelling, uitslag of een lichte plek op zijn huid heeft die kan wijzen op een huidziekte die onrein maakt, moet hij naar de priester worden gebracht, naar Aäron of een van diens nakomelingen. Wie lijdt aan een onreine huidziekte moet zijn kleren scheuren, zijn haar los laten hangen, baard en snor bedekken en “Onrein, onrein!” roepen. Zo iemand blijft onrein zolang de aandoening duurt. Als onreine moet hij apart wonen en buiten het kamp verblijven.’
Tussenzang: uit ps 32
(tekst onder geluidsfragment)
Refr.: Mijn toevlucht zijt Gij, mijn redder in nood: Gij hult mij in voorspoed en vreugde.
Gelukkig degene wiens fout werd vergeven,
wiens zonde door God werd bedekt.
Gelukkig de mens die geen schuld heeft bij God,
wiens hart geen misdaad verbergt.
Toen heb ik mijn zonde beleden voor U,
mijn schuld niet langer ontkend.
Ik sprak: ‘Voor U beken ik mijn fout’,
toen hebt Gij mijn zonde vergeven.
Want talrijke rampen treffen de zondaar,
maar God beschermt die vertrouwen op Hem.
Wees blij in de Heer, alle vromen,
verheug u en jubel, oprechten van hart.
Uit de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs 10, 31 – 11,1
In de dagelijkse omgang en het pastoraal werk tracht Paulus geduldig en edelmoedig te zijn en niemand uit te sluiten. Hij zet zijn medegelovigen aan zijn voorbeeld te volgen.
Broeders en zusters,
of u nu eet of drinkt of iets anders doet, doe alles ter ere van God. Geef geen aanstoot aan Joden, aan Grieken of aan Gods gemeente. Ikzelf doe dat ook niet. Ik wil iedereen ter wille zijn, in welk opzicht dan ook; ik zoek niet mijn eigen voordeel, maar dat van alle anderen, opdat ze worden gered. Dus volg mij na, zoals ik Christus navolg.
Vers voor het evangelie (Joh 8, 12)
Alleluia.
Ik ben het licht voor de wereld, zegt de Heer.
Wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.
Alleluia.
Uit het evangelie volgens Marcus 1, 40-45
De manier waarop Jezus met een melaatse omgaat, verschilt danig van de primitieve ‘wettische’ godsdienstbeleving van de Joden. Hij aarzelde niet de traditionele reinheidsvoorschriften te overtreden door de melaatse aan te raken om hem te genezen.
Er kwam iemand naar Jezus toe die door een huidziekte onrein was; hij smeekte Hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’
Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ En meteen verdween zijn ziekte en hij was rein.
Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing: ‘Denk erom dat u er met niemand over praat, maar ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen het reinigingsoffer dat Mozes heeft voorgeschreven.’
Maar toen de man vertrokken was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, waardoor Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven.
Toch bleven de mensen van alle kanten naar Hem toe komen.
Van Woord naar leven
BARMHARTIGHEID DIE AANRAAKT
(Bij Mc 1, 40-45)
Onderstaande overweging is van Jan Bots, sj
Een melaatse! Melaatsheid was in Jezus’ tijd wat vroeger bij ons tuberculose was en wat tegenwoordig kanker is. Het erge van melaatsheid was dat het besmettelijk was, waardoor degenen die die ziekte hadden, in een isolement verkeerden, en bijvoorbeeld in gescheurde kleren rondliepen, zodat iedereen het aan hen kon zien. En als het niet te zien was, moesten ze het laten weten door hardop te roepen: ‘Onrein, onrein!’ Zo lang de ziekte duurde, was zo iemand onrein en moest hij apart wonen, hoorde hij er niet bij. Dat was toen nog veel erger dan nu. Onze maatschappij is geïndividualiseerd, de mensen leven als enkeling. Maar toen was de samenleving nog hecht, ze leefden niet volgens het ‘ik-patroon’, maar als ‘wij’, wij samen. Het was dus heel erg voor een melaatse dat hij zich uit de gemeenschap moest terugtrekken, om een solitair leven te beginnen.
Wij hoeven niet beslist melaats te zijn om ons een melaatse te voelen, of om anderen als melaatsen te behandelen. Mensen zeggen wel eens: ‘Het lijkt wel of ik een melaatse voor hem ben.’ Of ik ga anderen uit de weg, zij zijn als melaats voor mij, ik sluit ze buiten. En dan is er nog een soort melaatsheid waarbij mensen zichzelf buitensluiten. Dat is gewoonlijk een gevolg van een zichzelf niet kunnen aannemen zoals ze zijn, of bepaalde eigenschappen niet kunnen aannemen. Als ze een paar mensen zien praten, denken ze al snel: ‘Die hebben het over mij’, of als ze iemand zien lachen als ze eraan komen: ‘Ze lachen me uit’, of als iemand zijn gezicht vertrekt, zoeken ze de reden meteen bij zichzelf. Het is niet eenvoudig uit zo’n duivelskring van zelfverwerping en uitgesloten worden, los te komen. Wie zichzelf afwijst, maakt zichzelf tot een melaatse.
Zo’n melaatse komt nu bij Jezus. Eigenlijk mag een melaatse helemaal niet bij een gezond iemand komen, maar de man kán gewoon niet anders. Hij overtreedt alle regels die hem zijn opgelegd en hij komt bij Jezus. Eindelijk wil hij wel eens uit die duivelskring verlost worden. Hoe? Dat had hij zich waarschijnlijk al menig maal afgevraagd. Opeens schiet het hem te binnen dat Jezus hem kan redden. Hij, die van top tot teen ziek is, dodelijk ziek, uitzichtloos ziek, heeft één gave plek: zijn geloof. ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’
Hoe doet Jezus dat, hem genezen? De evangelist beschrijft Jezus’ therapie in vier stappen: medelijden – hand uitstrekken – aanraken – het genezende woord spreken. Hij had mede-lijden met de man. Nu staat er in de oorspronkelijke tekst voor dat woord ‘medelijden’ een woord dat zoveel betekent als: tot in het diepst van zijn innerlijk geraakt, uit de grond van zijn hart. Hij reageert niet zo van: die man is ziek, die heeft een probleem, en omdat Ik God ben en de macht heb, kan Ik hem genezen. Nee, Hij handelt vanuit zijn medelijden. De macht van Jezus bestaat uit zijn barmhartigheid. Hij laat het leed van de melaatse diep in zijn hart binnenkomen, Hij voelt zijn verbittering, zijn eenzaamheid en vertwijfeling, Hij neemt er deel aan, Hij lijdt er aan.
Vanuit zijn hart komt er beweging in zijn hand. “Hij stak zijn hand uit”, Hij biedt de melaatse zijn hand aan, steekt hem die toe; Hij biedt hem relatie aan, Hij overbrugt de grote afstand die er is tussen de gezonde en de zieke wereld, waarin de melaats door religieuze regels werd vastgehouden. En nadat Hij dat gedaan heeft, raakte Hij hem aan.
Een melaatse heeft iets walgelijks, boezemt iemand afschuw in, tot misselijk makend toe. Franciscus van Assisi heeft eens beschreven hoe hij zich voelde toen hij een melaatse zag. Hij werd door Jezus, door zijn Geest, uitgenodigd, om hem niet alleen aan te raken, maar zelfs te omhelzen. Wat hij toen in zich voelde, was alsof zijn maag in zijn lijf omdraaide. (Wat eerst bitter was, werd zoet … zo schreef hij later over deze ervaring – kris)
Maar ook een mens die in zichzelf verbitterd is, doet ons terugwijken, terugdeinzen, want we hebben angst voor die innerlijke radeloosheid waardoor mensen kunnen worden bevangen. Bang om, door daarmee in aanraking te komen, ook zelf wanhopig te worden. Bang om niet alleen onze handen te verontreinigen, maar ook onze ziel. Een soort troosteloos worden door de troosteloosheid van de ander. We zijn bang dat als we een geestelijk zieke naderen, al het vuil in zijn binnenste naar buiten zal breken, zijn haat, zijn verziekt zijn, zijn verbitterdheid, zijn zelfontkenning.
Maar Jezus kent geen aanrakingsangst. Hij weet zichzelf zo vast verankerd in zijn eigen hart, in zijn betrekking tot zijn Vader, want die gevoelens van medelijden worden door de Vader in Jezus’ hart opgewekt. Hij werd door medelijden bewogen, door de Vader, door de heilige Geest van de Vader. Dat is dan ook van waaruit Jezus het genezende woord spreekt: “Ik wil het, word rein.” Jezus doet in alles alleen maar de wil van de Vader. “Niet mijn wil, maar Uw wil geschiede” (Lc 22,42).
Wat betekent dat alles nu voor ons? Jezus’ wil is een barmhartige wil. “Ik wil liever barmhartigheid dan offers” (Mt 9,13; 12,7).
Op die barmhartige wil kunnen wij nog steeds een beroep doen. De Jezus van tweeduizend jaar geleden is nu onder ons met zijn wilsbeschikking, met zijn testament, zijn nieuwe testament, zijn ‘blijde boodschap’.
Laten we Hem welkom heten in onze samenleving, is al wat melaats is, rondom ons en in ons. En laat ons geloven, laten we ons schenken aan Hem om zijn genezing ten volle te kunnen ontvangen.
Laten we bidden
Heer,
raak ieder van ons aan met uw barmhartigheid
en genees ons van elke vorm van melaatsheid.
Geef dat wij met deze barmhartigheid
in de wereld mogen staan,
en allen mogen ontmoeten en aanraken
die Gij op ons levenspad brengt.
Amen.
Moge de Heer, ieder van ons, ten diepste aanraken. En wij, vanuit Hem, ook ieder ander.
Een mooie zondag,
kris
Vragen op mee te nemen
Op welke vlakken in ons leven voelen wij ons soms een melaatse?
Laten we de Heer op z’n wijze toe dat Hij onze melaatsheid kan aanraken?
Zijn wij zelf ook dragers van Gods barmhartigheid, en wel zo dat het ons in beweging zet naar de ander? De Heer met ons.
Blog ‘Van Woord naar leven’
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog ‘Van Woord naar leven’.
Omdat er zich wel eens kapers op de kust voordoen worden de reacties na ‘goedkeuring’ geplaatst.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.