zondag 4 in de veertigdagentijd – A
Omwille van de zondag wordt het hoogfeest van de H. Jozef verplaatst naar morgen.
Uit het eerste boek Samuël 16, 1b + 6-7 + 10-13a
De vierde belangrijke etappe in de heilsgeschiedenis is de uitverkiezing en de zalving van koning David, door God gekozen, bekleed met heilige volmacht en op blijvende wijze vervuld van de Geest. Deze episode van de heilsgeschiedenis verdiende terecht een plaats in de lezingen van de vastentijd. Want Jezus is geboren uit de familie van David, en in David heeft de traditie een voorafbeelding van Christus gezien.
De Heer sprak tot Samuel: ‘Kom, vul je hoorn met olie en ga voor Mij naar Isaï in Betlehem, want een van zijn zonen heb Ik als koning uitgekozen.’
Bij hun aankomst viel zijn oog meteen op Eliab, en hij zei bij zichzelf: Hij die daar klaarstaat is vast en zeker degene die de Heer wil zalven.
Maar de HEER zei tegen Samuel: ‘Ga niet af op zijn voorkomen en zijn rijzige gestalte. Ik heb hem afgewezen. Het gaat niet om wat de mens ziet: de mens kijkt naar het uiterlijk, maar de Heer kijkt naar het hart.’
Zo stelde Isaï zijn zeven zonen aan Samuel voor, maar telkens zei Samuel dat dit niet degene was die de Heer gekozen had.
‘Zijn dit alle zonen die u hebt?’ vroeg hij.
‘Nee,’ antwoordde Isaï, ‘de jongste is er niet bij, die hoedt de schapen en de geiten.’
Toen zei Samuel tegen Isaï: ‘Laat hem hier komen. We beginnen niet aan de maaltijd voordat hij er is.’
Isaï liet hem halen. Het was een knappe jongen met rossig haar en sprekende ogen.
En de Heer zei: ‘Hem moet je zalven. Hij is het.’
Samuel nam de hoorn met olie en zalfde hem te midden van zijn broers.
Gezongen antwoordpsalm 23
(tekst onder geluidsfragment)
Refr.: De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort.
De Heer is mijn herder, niets kom ik tekort;
Hij laat mij weiden op groene velden.
Hij brengt mij aan water, waar ik kan rusten,
Hij geeft mij weer frisse moed.
Mijn schreden leidt Hij langs rechte paden
omwille van zijn Naam.
Al voert mijn weg door donkere kloven,
ik vrees geen onheil waar Gij mij leidt.
Uw stok en uw herdersstaf
geven mij moed en vertrouwen.
Gij nodigt mij aan uw tafel,
tot ergernis van mijn bestrijders.
Met olie zalft Gij mijn hoofd,
mijn beker is overvol.
Voorspoed en zegen verlaten mij nooit,
elke dag van mijn leven.
Het huis van de Heer zal mijn woning zijn
voor alle komende tijden.
Uit de brief van Paulus aan de Efesiërs 5, 8-14
Een van de mooie namen die de traditie gebruikt voor het doopsel is: ‘Verlichting’. Het zou jammer zijn moesten wij ons na het doopsel in de duisternis storten en ophouden te leven als kinderen van het licht.
Broeders en zusters,
eens was u duisternis maar nu bent u licht, nu u de Heer toebehoort. Ga de weg van de kinderen van het licht. Het licht brengt niets dan goedheid voort en gerechtigheid en waarheid. Onderzoek wat de wil van de Heer is. Neem geen deel aan de vruchteloze praktijken van de duisternis maar ontmasker die juist, want wat daar in het verborgene gebeurt, is te schandelijk voor woorden. Maar alles wat door het licht ontmaskerd wordt, wordt openbaar, en alles wat openbaar wordt, is zelf licht. Daarom staat er: ‘Ontwaak uit uw slaap, sta op uit de dood, en Christus zal over u stralen.’
Vers voor het evangelie (Joh 8, 12)
Ik ben het licht voor de wereld,
zegt de Heer,
wie Mij volgt loopt nooit meer in de duisternis,
maar heeft licht dat leven geeft.
Uit het evangelie volgens Johannes 9, 1-41
De genezing van de blindgeborene is een van de grootste teksten over het christen worden. Christus, het licht van de wereld, is een teken van tegenspraak. Wie in zijn hoogmoed beweert klaar te zien, zinkt weg in duisternis. Wie nederig zijn blindheid erkent, krijgt toegang tot het licht. Hij wordt geleidelijk ingewijd in het mysterie van de Gezondene van de Vader.
In het voorbijgaan zag Jezus iemand die al vanaf zijn geboorte blind was.
Zijn leerlingen vroegen: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’
‘Hij niet en zijn ouders ook niet,’ was het antwoord van Jezus, ‘maar Gods werk moet door hem zichtbaar worden. Zolang het dag is, moeten we het werk doen van Hem die Mij gezonden heeft; straks komt de nacht en dan kan niemand iets doen. Zolang Ik in de wereld ben, ben Ik het licht voor de wereld.’
Na deze woorden spuwde Hij op de grond. Met het speeksel maakte Hij wat modder, Hij streek die op de ogen van de blinde en zei tegen hem: ‘Ga u wassen in het badhuis van Siloam.’ (Siloam is in onze taal ‘gezondene’.) De man ging weg, waste zich, en toen hij terugkwam kon hij zien.
Zijn buren en de mensen die hem kenden als bedelaar zeiden: ‘Is dat niet de man die altijd zat te bedelen?’
De een zei: ‘Ja, die is het,’ en de ander: ‘Nee, maar hij lijkt er wel op.’
De man zelf zei: ‘Ik ben het echt.’
Toen vroegen ze: ‘Hoe zijn je ogen opengegaan?’
Hij zei: ‘Iemand die Jezus heet, maakte wat modder, streek die op mijn ogen en zei: “Ga naar Siloam om u te wassen.” Ik ging erheen, en toen ik me gewassen had kon ik zien.’
Ze vroegen: ‘Waar is die man?’
‘Dat weet ik niet,’ zei hij.
Toen namen ze de man die blind geweest was mee naar de farizeeën. De dag dat Jezus modder gemaakt had en zijn ogen geopend had, was namelijk een sabbat.
Ook de farizeeën vroegen hoe het kwam dat hij kon zien. En weer vertelde hij: ‘Hij heeft wat modder op mijn ogen gedaan, ik heb me gewassen en nu kan ik zien.’
Sommige farizeeën meenden: ‘Zo iemand komt niet van God, want Hij houdt zich niet aan de sabbat,’ maar anderen zeiden: ‘Hoe zou een zondig mens zulke tekenen kunnen verrichten?’ Er ontstond verdeeldheid.
Daarop vroegen ze aan de blinde: ‘Wat denk jij van die man? Het zijn immers jouw ogen die Hij geopend heeft.’
‘Hij is een profeet,’ was zijn antwoord.
Maar de Joden wilden niet geloven dat hij blind geweest was en nu kon zien.
Ze riepen zijn ouders en vroegen hun: ‘Is dat uw zoon die blind geboren zou zijn? Hoe kan hij dan nu zien?’
‘Dit is onze zoon,’ zeiden zijn ouders, ‘en hij is blind geboren, dat weten we zeker. Maar hoe hij nu kan zien, dat weten we niet, en wie zijn ogen geopend heeft, weten we ook niet. Vraag het hem zelf maar. Hij is oud genoeg om voor zichzelf te spreken.’
Dat zeiden de ouders omdat ze bang waren voor de Joden, omdat die toen al besloten hadden dat ze iedereen die Jezus als de messias zou erkennen uit de synagoge zouden zetten. Daarom zeiden de ouders dus dat hij oud genoeg was en dat ze het hem zelf moesten vragen.
Toen riepen ze de man die blind geweest was weer bij zich. ‘Geef Gód de eer,’ zeiden ze, ‘die man is een zondaar, dat weten we toch.’
‘Of Hij een zondaar is weet ik niet,’ zei hij, ‘maar één ding weet ik wel: ik was blind en nu kan ik zien.’
Ze drongen aan: ‘Wat heeft Hij met je gedaan? Hoe heeft Hij je ogen geopend?’
‘Dat heb ik u toch al verteld,’ zei hij, ‘maar u luistert niet! Wat wilt u nog meer horen? Wilt u soms leerling van Hem worden?’
Nu vielen ze tegen hem uit: ‘Je bent zelf een leerling van Hem! Wij zijn leerlingen van Mozes. Van Mozes weten we dat God met hem gesproken heeft, maar van deze man weten we niet waar Hij vandaan komt.’
De man antwoordde: ‘Wat vreemd dat u niet begrijpt waar Hij vandaan komt, terwijl Hij mijn ogen geopend heeft. We weten dat God niet naar zondaars luistert, maar wel naar iemand die vroom is en zijn wil doet. Dat iemand de ogen opent van een man die blind geboren is – dat is nog nooit vertoond! Als die man niet van God kwam, zou Hij dit toch niet hebben kunnen doen?’
Toen riepen ze: ‘Jij, sinds je geboorte een en al zonde, wil jij ons de les lezen?’ En ze joegen hem weg.
Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’
‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven,’ zei hij.
‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem,’ zei Jezus.
Toen zei de man: ‘Ik geloof, Heer,’ en hij wierp zich voor Jezus neer.
Jezus zei: ‘Ik ben in de wereld gekomen om het oordeel te vellen. Dan zullen zij die niet zien, zien en zij die zien, zullen blind worden.’
Een paar farizeeën die bij Hem stonden en dat hoorden, zeiden: ‘Wij zijn toch zeker niet blind!’
‘Was u maar blind,’ zei Jezus, ‘dan zou u zonder zonde zijn. Maar u beweert dat u kunt zien, en dus blijft uw zonde.’
Van Woord naar leven
Onderstaande overweging is van de hand van Vincenzo Paglia, ontleend aan ‘Het Woord van God elke dag 2023’, uitgegeven bij Halewijn/Sant’Egidio
Deze zondag wordt laetare genoemd – naar het eerste woord van de antifoon aan het begin van de liturgie – de zondag van de ‘blijdschap’. De liturgie nodigt ons uit om de strengheid van de veertigdagentijd te onderbreken. Die blijdschap komt zeker niet voort uit de toestand van de wereld op dit moment. Het is moeilijk om redenen te vinden om blij te zijn als er nog steeds zoveel conflicten woeden op aarde en zo veel armen in de steek gelaten worden. Onze vreugde komt niet van de wereld, maar van de dag van Pasen die nadert en die de dood in overwinning verandert en droefheid in vreugde. De vreugde van de blindgeboren man die weer ziet, is de vreugde die de liturgie van ons vraagt. Hij was blind vanaf zijn geboorte en bleef langs de kant van de weg zitten bedelen om aalmoezen; zijn lot was bezegeld, zoals men zegt.
Zodra Jezus hem zag, stopte Hij. De leerlingen vroegen Hem: ‘Rabbi, hoe komt het dat hij blind was toen hij geboren werd? Heeft hij zelf gezondigd of zijn ouders?’ Voor de leerlingen was die blinde man de aanleiding om een twistgesprek aan te gaan. Maar Jezus kijkt naar die blinde man met de ogen van zijn hart en antwoordt: ‘Hij niet en zijn ouders ook niet.’ Jezus laat zien hoe wij tegenover die blinde man en alle armen, lijdenden en zieken moeten staan: met een blik van ontferming.
Jezus kijkt hem ontroerd aan, stapt op hem toe en raakt hem aan met een bedachtzaam gebaar, geen verstrooid gebaar: Hij buigt zich voorover om wat zand te pakken en wrijft het, na het met zijn speeksel bevochtigd te hebben, op de blinde zijn ogen. Het is de hand van God die de mens heeft gevormd bij zijn schepping en die hem telkens opnieuw blijft scheppen.
Als Jezus hem opdraagt dat hij zich moet gaan wassen in het Siloambad, gehoorzaamt de blinde man zonder dralen en gaat naar het water om zich te wassen, vanwaar hij ziende terug kwam. Een wonder is geen magisch gebaar; het wordt tot stand gebracht door dat gebaar van tederheid van Jezus’ handen én door de gehoorzaamheid van de blinde aan het woord dat tot hem was gesproken.
Dit genezingsverhaal is ook een aanwijzing voor ons, die zo vaak blind zijn, niet sinds onze geboorte, maar omdat we gewend zijn om alleen naar onszelf te kijken. Kortom, blind omdat we berusten. De Heer komt om ‘de ogen van de blinden te openen’, om onze ogen te openen voor de trieste toestand van de wereld en ons te wijzen op het visioen van verlossing, rechtvaardigheid en vrede. Zeven keer in deze passage herhaalt de evangelist de woorden ‘de ogen openen’. Geen toevallige herhaling. Misschien wijst ze op het gemak waarmee we kunnen hervallen in onze blindheid. Het is niet genoeg om één keer aangeraakt te worden, één keer te luisteren en te gehoorzamen. Als de Heer ons ontmoet, zoals Hij de blinde ontmoet, stelt Hij ons nieuwe vragen en vraagt Hij van ons een nieuwe inzet. Het zijn vragen om liefde, om groei in de navolging.
Net zoals aan de blindgeborene vraagt Hij ook aan ons: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?’ Jezus zoekt een vriend, Hij wil een leerling om lief te hebben, een metgezel om de wereld mee te veranderen. De blinde antwoordt: ‘Als ik wist wie het was, heer, zou ik in Hem geloven.’ Het is de vraag van de veertigdagentijd: Jezus meer leren kennen, meer naar zijn gelaat zien, zich meer laten raken door zijn liefde. En het evangelie zegt ons: ‘U kijkt naar Hem en u spreekt met Hem.’ Wij zeggen samen met de blinde: ‘Ik geloof, Heer.’ Het is onze geloofsbelijdenis als geliefde en genezen mensen, die opnieuw op weg gaan om de Heer te volgen om deze wereld te veranderen en rechtvaardiger en broederlijker te maken.
Laten wij bidden …
Vader,
genees ook ons van onze blindheid.
Mogen wij, genezen door Jezus,
uw licht, liefde en vrede,
uitstralen in deze wereld ons gegeven.
In Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.
Een vreugdevolle zondag,
kris
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.