donderdag in week 1 door het jaar

Uit de brief van Paulus aan de Hebreeën 3, 7-14

Een heel volk kan ontrouw worden. Maar meestal komt dit door de ontrouw van enkelen. Wederzijdse bemoediging en steun zijn daarom van groot belang. De waarde van een doorleefde, gezonde gezindheid van mensen naast ons is in het dagelijks leven van kapitaal belang. Zo kunnen wij onze gezindheid, in dienst van de Heer, levend en oprecht houden en ongeschokt bewaren tot het einde.

Broeders en zusters,
de heilige Geest zegt: ‘Horen jullie vandaag zijn stem, wees dan niet halsstarrig, als tijdens de opstand, ten tijde van de beproeving in de woestijn, waar jullie voorouders Mij op de proef stelden en tartten, al hadden ze mijn daden gezien, veertig jaar lang. Daarom wekten zij mijn toorn, Ik zei: “Altijd weer dwaalt hun hart, mijn wegen kennen ze niet.” En in mijn toorn heb Ik gezworen: “Nooit zullen ze mijn rust binnengaan.”’
Let er dus op, broeders en zusters, dat niemand van u door een kwaadwillig, ongelovig hart afvallig wordt van de levende God, maar wijs elkaar terecht, elke dag dat dit ‘vandaag’ nog geldt, opdat niemand van u door zonde verleid wordt en daardoor halsstarrig wordt. Want alleen als we tot het einde toe resoluut vasthouden aan ons aanvankelijk vertrouwen, blijven we deelgenoten van Christus.


Psalm 95, 6-11

Refr.: Luister vandaag naar de stem van de Heer en wees niet halsstarrig

Ga binnen, laten wij buigen in aanbidding,
knielen voor de Heer, onze maker.
Ja, Hij is onze God
en wij zijn het volk dat Hij hoedt,
de kudde door zijn hand geleid.

Luister vandaag naar zijn stem:
‘Wees niet halsstarrig als bij Meriba,
als die dag bij Massa, in de woestijn,
toen jullie voorouders Mij op de proef stelden,
Mij tartten, al hadden ze mijn daden gezien.

Veertig jaar voelde Ik weerzin tegen hen.
Ik zei: “Het is een stuurloos volk
dat mijn wegen niet wil kennen.”
En Ik zwoer in mijn woede:
“Nooit gaan zij mijn rustplaats binnen!”’


Vers voor het evangelie (Ps 27, 11)

Alleluia.
Wijs mij uw weg, Heer,
leid mij op een effen pad,
bescherm mij tegen mijn vijanden.
Alleluia.


Uit het evangelie volgens Marcus 1, 40-45

Zowel door zijn prediking als door zijn wonderen wil Jezus de mensen tot geloof brengen. De wonderen tonen daarbij uitdrukkelijk aan dat Gods kracht in de wereld werkzaam is. De genezene mag echter niet spreken over het wonder dat aan hen werd voltrokken. Want daar was het bij Jezus helemaal niet om begonnen. Het ging veeleer om het aanvaarden van zijn persoon en zijn leven.

Er kwam iemand naar Jezus toe die door een huidziekte onrein was; hij smeekte Hem om hulp en zei, terwijl hij op zijn knieën viel: ‘Als U wilt, kunt U mij rein maken.’ 
Jezus kreeg medelijden, stak zijn hand uit, raakte hem aan en zei: ‘Ik wil het, word rein.’ 
En meteen verdween zijn ziekte en hij was rein. 
Jezus stuurde hem weg met de ernstige waarschuwing: ‘Denk erom dat u er met niemand over praat, maar ga u aan de priester laten zien en breng als getuigenis voor de mensen het reinigingsoffer dat Mozes heeft voorgeschreven.’ 
Maar toen de man vertrokken was, ging hij overal breeduit rondvertellen wat er gebeurd was, waardoor Jezus niet langer openlijk in een stad kon verschijnen, maar op eenzame plaatsen buiten de steden moest blijven.
Toch bleven de mensen van alle kanten naar Hem toe komen.

Van Woord naar leven

Jezus kreeg medelijden … zo lezen we vandaag.

Mede-lijden is eigenlijk een zeer diep menselijke eigenschap die enorm deugd kan doen wanneer je deze bij een ander mag ervaren wanneer je zelf – om welke reden ook – lijdt.
Het mag duidelijk zijn dat het hier niet gaat over een soort compassie van op afstand, een soort oppervlakkige welwillendheid naar de ander toe zonder veel inhoud.
Echt meelijden gaat over het vermogen van inleven in de ander, méégaan met de ander, en wel op zo’n wijze dat je de ander z’n leed als het ware zelf doorleeft, alsof het je eigen leed geworden is, ook al is het dat in wezen niet. Het is de ander z’n leed mee dragen. Louter menselijk gezien is dit een zeer mooie, warme en diepe vorm van vriendschapsbeleving.

Jezus leefde zo. Hij wilde – in de diepste betekenis van het woord – ‘vriend’ zijn voor de mensen. Hij gaf een vriendschap die oprecht was, zuiver, recht uit het hart. Hij beleefde deze vriendschap omdat Hij leefde in het bewustzijn dat God Hem zond naar de mensen om hen Gods vriendschap aan te bieden. Want dat is het wat God de mensen toedraagt: Vriendschap; diepe waarachtige vriendschap. Een vriendschap die mee-gaat, die de ander draagt door liefde toe te dragen.

God is God en we mogen God vergoddelijken. Maar we mogen, in Christus, God ook vermenselijken. In Jezus is God immers mens geworden. In Hem was en is God ten volle God en tevens ten volle mens. God komt in Jezus dan ook naar ons met de meest edele eigenschappen die een mens in zich kan dragen, bijvoorbeeld ‘vriendschap’ en ‘mee-lijden’ waar het vandaag over gaat. Maar ik denk bijvoorbeeld ook aan het vermogen blij te kunnen zijn met hen die blij zijn en droevig met hen die droevig zijn. Of aan het vermogen vergiffenis te kunnen schenken, de armen nabij te kunnen zijn, stervenden bijstaan, enz…

Wanneer we deze puur humane eigenschappen kunnen zien in het licht van God, zullen we niet enkel Jezus beter kunnen ervaren als een goddelijke vriend in ons leven, maar we zullen ook die eigenschappen weer naar hun werkelijke waarde leren schatten door ze in eenheid met de Heer te belichamen in ons dagelijks leven.

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven: donderdag in week 1 door het jaar (van-woord-naar-leven.blogspot.com)

Laten wij bidden

Heer Jezus,
als een vriend zijt Gij bij ons, uw liefde, uzelf gevend. Geef dat wij innig verbonden mogen zijn met U, zodat wij beeld worden van Gods vriendschap met de mensheid; uw vrede dragend, uw liefde uitdragend. Heer, wees Gij daarin onze kracht.
Tot in lengte van dagen.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.