vrijdag in week 20 door het jaar
Uit de profeet Ezechiël 37, 1-14
De profeet Ezechiël beschrijft een geheel nieuwe schepping. Een heel volk ziet hij opstaan uit wanhoop en dood. Door het woord van de profeet Ezechiël zendt God zijn Geest over een hoop verdroogde beenderen om deze nieuw leven in te blazen. Zo zal de verrezen Heer, door zijn Geest te zenden, al zijn gelijkgezinden tot nieuw leven brengen.
Ik werd opnieuw door de hand van de Heer gegrepen. Zijn geest voerde mij mee en Hij zette mij neer in een dal vol beenderen. Ik moest er aan alle kanten omheen lopen, en zo zag ik dat er verspreid over het dal heel veel beenderen lagen, die helemaal waren uitgedroogd.
De Heer vroeg mij: ‘Mensenkind, kunnen deze beenderen weer tot leven komen?’
Ik antwoordde: ‘Heer, mijn God, dat weet U alleen.’
Toen zei Hij: ‘Profeteer, en zeg tegen deze beenderen: “Dorre beenderen, luister naar de woorden van de Heer! Dit zegt God, de Heer: Beenderen, Ik ga jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. Ik zal jullie pezen geven, vlees op jullie laten groeien en jullie met huid overtrekken. Ik zal jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. Dan zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben.”’
Ik profeteerde zoals mij was opgedragen. Zodra ik dat deed hoorde ik een geluid, er klonk een geruis van botten die naar elkaar toe bewogen en zich aaneenvoegden. Ik zag pezen zich aanhechten en vlees groeien, ik zag hoe er huid over de botten heen trok, maar ademen deden ze nog niet.
Toen zei Hij tegen mij: ‘Profeteer tegen de wind, profeteer, mensenkind, en zeg tegen de wind: “Dit zegt God, de Heer: Kom uit de vier windstreken, wind, en blaas in deze doden, zodat ze weer gaan leven.”’
Ik profeteerde zoals Hij mij gezegd had, en de lichamen werden met adem gevuld. Ze kwamen tot leven en gingen op hun voeten staan: een onafzienbare menigte.
En Hij zei tegen mij: ‘Mensenkind, deze beenderen zijn het volk van Israël. Het zegt: “Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden.” Profeteer daarom en zeg tegen hen: “Dit zegt God, de Heer: Mijn volk, Ik zal jullie graven openen, Ik laat jullie uit je graven komen en Ik zal jullie naar het land van Israël brengen. Mijn volk, als Ik je graven open en jullie uit je graven laat komen, zullen jullie beseffen dat Ik de Heer ben. Ik zal jullie mijn adem geven zodat jullie weer tot leven komen, Ik zal jullie in je eigen land laten wonen, en jullie zullen beseffen dat Ik de Heer ben. Wat Ik gezegd heb, zal Ik doen – zo spreekt de Heer.”’
Psalm 107, 2-9
Refr.: Laten wij de Heer loven om zijn trouw.
Zo spreken zij die door de Heer zijn verlost,
door Hem verlost uit de greep van de vijand,
bijeengebracht uit alle landen,
uit het oosten en het westen,
uit het noorden en het zuiden.
Soms doolden zij door de woestijn,
maar een weg in de wildernis,
een stad, een woonplaats vonden ze niet.
Ze kregen honger en dorst
en kwijnden van uitputting weg.
Ze riepen in hun angst tot de Heer –
Hij heeft hen bevrijd uit vele gevaren,
Hij wees hun de rechte weg,
de weg naar een stad, een woonplaats.
Laten zij de Heer loven om zijn trouw,
om zijn wonderen aan mensen verricht:
wie dorst had, gaf Hij te drinken,
wie honger had, volop te eten.
Vers voor het evangelie
Alleluia.
Waarachtig is God in al zijn woorden
en heilig in al wat Hij doet.
Alleluia.
Uit het evangelie volgens Matteüs 22, 34-40
Tegenover de kleinzielige verplichtingen van de Joodse voorschriften stelt Jezus de liefde tot God en tot de evenmens. Dat is voor Hem de Wet. De twee geboden van het Oude Testament zijn er voor Hem slechts één. Voor de christen is de liefde tot alle mensen niet te scheiden van de liefde tot God, die de bron is van alle liefde.
Nadat de farizeeën hadden vernomen dat Jezus de sadduceeën tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar.
Om Hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’
Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.’
Van Woord naar leven
De profeet Ezechiël krijgt vandaag een dal vol uitgedroogde beenderen te zien. Hij hoort van de Heer dat dit beeld het volk van Israël voorstelt dat zich wanhopig en ellendig voelt: “Onze botten zijn verdord, onze hoop is vervlogen, onze levensdraad is afgesneden.”. Binnen zijn zending als profeet krijgt Ezechiël de opdracht aan dit volk van Israël het goede nieuws te melden dat de Heer zelf in hen nieuw leven zal komen blazen: “Ik zal jullie graven openen, Ik ga jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. Ik zal jullie pezen geven, vlees op jullie laten groeien en jullie met huid overtrekken. Ik zal jullie adem geven zodat jullie tot leven komen. Ik zal jullie naar het land van Israël brengen.”
Dit ging over toen. Maar dit gaat ook over vandaag. Hoeveel vrouwen en mannen hebben vandaag de dag de hoop verloren, wiens leven verdord is door pijn en gebrek aan liefde…? Hoeveel oude mensen zitten vandaag te vereenzamen in hun huizen of in woonzorgcentra…? Hoeveel mensen kreunen in deze dagen onder het geweld van oorlog en zijn uitgepunt door ellende en uitzichtloosheid…? Hoeveel mensen lopen er vandaag rond (en nee je ziet het niet altijd) met gevoelens van weemoed soms uitmondend in een lange periode van depressie…? Hoeveel jongeren lopen er vandaag rond met vragen rond zingeving en religiositeit…?
Is er een antwoord op de pijn die het leven van zovelen raakt?
En zo ja, wie verwoordt dit antwoord?
Ezechiël krijgt de opdracht, zoals we hoorden, een bevrijdende boodschap te brengen naar zijn mensen. Zoals ook wij, geliefde mensen, christenen anno 2022, leven met de roeping, én de opdracht, de wereld in te trekken om het Goede Nieuws te gaan brengen doorheen woord en daad. Dit goede nieuws is het nieuws van het evangelie dat zegt dat God de mensheid niet uitlevert aan de dood, maar dat Hij de mensen uitnodigt deel te nemen aan zijn liefde door in naam van Christus deze liefde te belichamen doorheen gebed en leven. Deze uitnodiging omarmen zal de mensen brengen in een diepe bevrijding van zich geneigd weten op te sluiten in een zekere duisternis. Christus die gezegd heeft Licht te zijn, zal inderdaad de duisternis verdrijven door de mensen op te nemen in zijn licht, en wel zo dat ze zelf licht zullen zijn voor elkaar.
Mensen… laat ons oog en hart hebben voor zij die weemoedig door het leven gaan, voor zij die lijden onder het feit dat ze zich niet bemind en ontvangen weten. Zo goed als iedere mens heeft plekjes in zich die meer getekend zijn door donkerte dan door licht. Heel vaak ziet men dat niet en draagt men deze duisternis in grote eenzaamheid. Een christen is geroepen om vanuit een diepe genegenheid voor de naaste deze donkerte aan te voelen en er met heel veel liefde mee om te gaan. Zodat niemand zich nog eenzaam hoeft te voelen, zodat niemand nog de ervaring hoeft te hebben zijn pijn alléén te moeten dragen, zodat niemand zich nog de vraag moet stellen: ‘God, waarom heb Je me verlaten?’ Als christen zijn we geroepen en gezonden de goedheid van God, en het Pasen van de Heer, daadwerkelijk gestalte te geven naar elkaar en naar ieder.
En laten we vooral ook niet nalaten te kijken in de dieptes van ons eigen leven. Want ieder van ons kent vormen van duisternis, van pijn, van smacht naar liefde. Laten we dit verdriet niet wegduwen, niet verdringen, maar laten we het eenvoudig biddend neerleggen in de schoot van de Heer, met de oprechte vraag dat Hij zich erover wil ontfermen. Laat toe dat Hij je aanraakt en omarmt in je meest diepe verdriet. Laat Hij je troost zijn, je metgezel, degene die je ten diepste draagt.
En als je een goede band hebt met iemand – een partner, een vriend(in), een medezuster of -broeder, een collega,… – laat niet na naar hem of haar toe te gaan voor een hartverwarmend gesprek waarin je elkaar ten diepste ontmoet en ontvangt. In het tonen van elkaars kwetsbaarheden zitten vele mogelijkheden tot vriendschap en innerlijke groei.
Maar laat ons ook naar de wereld kijken, naar hen die niet onmiddellijk ons leven delen. Ook zij zijn onze medemensen en vragen vanuit zichzelf bemind te worden. Ik denk aan zieken mensen, eenzamen, vluchtelingen, armen, gevangenen,…
Er is in deze wereld zoveel behoefte naar liefde en omarming.
Laat ons niet enkel het evangelie beminnen, maar laat ons ook evangelie zijn.
Met een genegen groet,
kris
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Vader,
mogen wij – in Christus – U en daardoor ieder beminnen. Mogen wij oog en hart hebben voor elkaars droogte door uw liefde te zijn.
Door Christus, onze Metgezel, onze Broer, onze Heer.
Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.