Een lied van lof en gerechtigheid
De gemeenschap van Taize stelt maandelijk een Bijbeltekst voor om het zoeken naar God ook in het dagelijks leven door stilte en gebed te ondersteunen. Hieronder de tekst voor deze maand juli waar men wat dieper inzoomt om het Magnificat van Maria.
Maria zei:
‘Mijn ziel prijst en looft de Heer,
mijn hart juicht om God, mijn redder:
Hij heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares.
Alle geslachten zullen mij voortaan gelukkig prijzen,
ja, grote dingen heeft de Machtige voor mij gedaan,
heilig is zijn naam.
Barmhartig is Hij, van geslacht op geslacht,
voor al wie Hem vereert.
Hij toont zijn macht en de kracht van zijn armen
drijft uiteen wie zich verheven wanen,
heersers stoot Hij van hun troon
en wie gering is geeft Hij aanzien.
Wie honger heeft overlaadt Hij met gaven,
maar rijken stuurt Hij weg met lege handen.
Hij trekt zich het lot aan van Israël, zijn dienaar,
zoals Hij aan onze voorouders heeft beloofd:
Hij herinnert zich zijn barmhartigheid
jegens Abraham en zijn nageslacht,
tot in eeuwigheid.’
(Lucas 1:46-55)
Het lied van Maria, dat bekendstaat als het ’Magnificat’, is één van de belangrijkste liederen in de kerkelijke liturgische traditie. Veel mensen kennen het eerste vers van buiten: “Mijn ziel prijst en looft de Heer” (in het Latijn: Magnificat anima mea Dominum). Een prachtige zin, maar het lied van Maria stopt daar niet. In het eerste hoofdstuk van het Lucasevangelie vinden we het hele lied.
Als we naar die tekst kijken, begrijpen we beter waarom en in welke context Maria haar loflied zong. Daarbij zijn in ieder geval twee punten van belang:
Ten eerste: Maria prijst God omdat ze in haar leven heeft ervaren dat God grote dingen doet (v. 49). God prijzen is dus niet alleen een rituele of religieuze handeling, maar het komt voort uit een persoonlijke ervaring van hoe God handelt in ons leven.
Ten tweede: Maria looft God omdat ze getuige was van hoe Gods handelen anderen gerechtigheid heeft gebracht. “God heeft oog gehad voor mij, zijn minste dienares” (v. 48), “wie gering is geeft Hij aanzien” (v. 52), en “wie honger heeft overlaadt Hij met gaven” (v. 53). Aan de andere kant “drijft God uiteen wie zich verheven wanen” (v. 51), “stoot Hij heersers van hun tronen” (v. 52), en “stuurt rijken weg met lege handen” (v. 53). Hier worden we even goed door elkaar geschud: Maria’s lofzang, die eerst vooral vroom leek, klinkt nu plotseling revolutionair en radicaal!
We kunnen ons afvragen: waarom worden de machtigen en rijken hier zo negatief bekeken? Zelfs al zouden ze onrechtvaardig handelen, is het dan niet beter om te bidden voor hun bekering? De Bijbel aarzelt niet om te spreken over rijken die goed handelen. Over Josef van Arimatea, die zorgde voor Jezus’ graf, staat er bijvoorbeeld ‘hij was een rijk man en een leerling van Jezus’ (Matteüs 27:57) en Handelingen 26 spreekt over koning Agrippa als een koning die in het geval van Paulus’ rechtszaak het recht handhaaft. Er is in de Bijbel dus een duidelijk besef dat ook rijken goed kunnen handelen en dat ook machtigen rechtvaardig kunnen zijn. Wie rijk en machtig is, is niet per definitie een slecht mens en is zeker niet bij voorbaat uitgesloten van Gods onvoorwaardelijke liefde. Misschien wordt in het Magnificat eerder bedoeld dat God de onrechtvaardige systemen zal vernietigen waardoor sommige mensen machtig en rijk worden en anderen juist arm en onderdrukt.
Van het lied van Maria leren we dus dat het prijzen van God nauw verbonden is met het werken aan maatschappelijke gerechtigheid. God verheerlijken betekent heel concreet de menselijke waardigheid verhogen door te streven naar gerechtigheid hier op aarde. Ons gebed en onze lofzang moeten ons er dus toe aanzetten om te strijden voor gerechtigheid. Omgekeerd wordt onze inzet voor gerechtigheid zo een manier om God te verheerlijken.
Bron: Gemeenschap Taizé