maandag in week 1 door het jaar

Uit het eerste boek Samuël 1, 1a + 2-8

Deze voor ons ietwat zonderlinge familietaferelen horen thuis in een heel andere beschaving. Zij tonen aan hoe mensen verstrikt kunnen raken in kleine en grote problemen. Naijver en afgunst, het stille lijden dat er uit volgt, de bange pijn van mensen waarvan het leven schijnt te mislukken: het komt allemaal voor. Door dit alles heen bereikt God zijn plannen met de schepping en met de mensen.

In Rama in de streek Suf, in het bergland van Efraïm, woonde een man die Elkana heette. Hij had twee vrouwen: de ene heette Hanna en de andere Peninna. Peninna had kinderen, maar Hanna niet. Elk jaar ging deze man vanuit zijn woonplaats naar Silo, om zich daar voor de Heer van de hemelse machten neer te buigen en Hem offers te brengen. Chofni en Pinechas, de twee zonen van Eli, waren daar priesters van de Heer. Wanneer Elkana zijn jaarlijkse offer bracht, gaf hij zijn vrouw Peninna en haar zonen en dochters een stuk van het offervlees. Maar het mooiste stuk gaf hij aan Hanna, want haar had hij lief, ook al hield de Heer haar moederschoot gesloten. Haar rivale kwetste haar dan diep, door haar te sarren omdat de Heer haar geen kinderen gaf.
Zo ging het jaar in jaar uit. Elke keer als ze naar het heiligdom van de Heer gingen, treiterde Peninna Hanna zo erg dat ze begon te huilen en haar eten liet staan. Toen dat weer eens gebeurde, vroeg haar man Elkana: ‘Waarom huil je, Hanna? Waarom eet je niet en waarom ben je zo bedroefd? Beteken ik niet meer voor je dan tien zonen?’


Psalm 116, 12-19

Refr.: Met offers zal ik U loven, Heer.

Hoe kan ik de Heer vergoeden
wat Hij voor mij heeft gedaan?
Ik zal de beker van bevrijding heffen,
de naam aanroepen van de Heer.

Ik zal mijn geloften aan de Heer inlossen
in het bijzijn van heel zijn volk.
Kostbaar in de ogen van de Heer
is het leven van zijn getrouwen.

Ach Heer, ik ben uw dienaar,
uw dienaar ben ik, de zoon van uw dienares:
U hebt mijn boeien verbroken.
U wil ik een dankoffer brengen.

Ik zal de naam aanroepen van de Heer
en mijn geloften aan de Heer inlossen
in het bijzijn van heel zijn volk,
in de voorhoven van het huis van de Heer,
binnen uw muren, Jeruzalem.


Alleluia. (Ps. 25, 4b + 5a)
Leer mij uw paden te gaan,
wijs mij de weg van uw waarheid
en onderricht mij.
Alleluia.



Uit het evangelie volgens Marcus 1, 14-20

Vandaag beginnen wij de doorlopende lezing van het evangelie volgens Marcus. Deze wordt voortgezet tot aan de vastentijd. Jezus begint zijn openbaar optreden met de verkondiging van de Blijde Boodschap. Hij doet een beroep op gewone mensen om met Hem mee te gaan en later deze taak verder uit te bouwen.

Nadat Johannes gevangengenomen was, ging Jezus naar Galilea, waar Hij Gods goede nieuws verkondigde. Dit was wat Hij zei: ‘De tijd is aangebroken, het koninkrijk van God is nabij: kom tot inkeer en geloof dit goede nieuws.’

Toen Jezus langs het Meer van Galilea liep, zag Hij Simon en Andreas, de broer van Simon, die hun netten uitwierpen in het meer; het waren vissers. Jezus zei tegen hen: ‘Kom, volg Mij! Ik zal van jullie vissers van mensen maken.’ Meteen lieten ze hun netten achter en volgden Hem. Iets verderop zag Hij Jakobus, de zoon van Zebedeüs, en zijn broer Johannes, die in hun boot bezig waren met het herstellen van de netten, en direct riep Hij hen. Ze lieten hun vader Zebedeüs met de dagloners achter in de boot en volgden Hem.

Van Woord naar leven

De leerlingen laten in het evangelie een familie achter, zij laten achter wat hun door de natuur is gegeven, om Jezus te volgen en zo een nieuwe familie te beginnen, gesmeed, niet door de banden van het bloed, maar door een geestelijke verwantschap, door de verwantschap van de heilige Geest. En in wezen is dat bij ons niet anders. Ook wij zijn geroepen Hem te volgen, ons aan te sluiten bij die grote gemeenschap, zijn liefde gestalte gevend door Hem te dragen als het hart van ons bestaan.

Wij, die geroepen zijn, moeten wij werkelijk alles achter laten om Hem te volgen? Alles?
Misschien. Voor sommige mensen zal de roep dat van hen vragen. Voor anderen zal de roep betekenen verder doen met wat ze bezig zijn maar vanbinnen afstand nemen van al die dingen die een belemmering vormen de Heer te volgen.

Voor de een is de roeping klaar en duidelijk, aanwijsbaar, heel concreet. Het is de plotse ervaring van het innerlijke besef dat God dàt van je wil, dat je die bepaalde keuze moet maken, dat je die dingen moet achterlaten. Voor anderen is het een aanvoelen dat doorheen de jaren groeit, een louterend besef dat je tot de innerlijke overtuiging brengt dat God je uitnodigt je leven een bepaalde richting te geven. Voor weer anderen betekent Gods roep een aanvaarding van een zeker lot, bijvoorbeeld wanneer je als koppel geen kinderen kan krijgen terwijl er wel een kinderwens is. Het is Hem volgen op een weg waar je kennelijk niet onderuit kan. Het is misschien nog de moeilijkste weg van navolging, maar juist daarom wellicht een van de meest verheven vormen van het beantwoorden aan Gods roep tot navolging.

Roeping kan ook gebeuren nadat je misstappen hebt begaan in je leven; zelfs misstappen die niet meer goed te maken zijn, bijvoorbeeld een abortus na een nachtelijke slipper. Ja, ook dan roept de Heer, soms zelfs zeer concreet. Hij kan je roepen een bepaalde weg in te slaan, een bepaalde dienst te verrichten, maar Hij kan je ook roepen je fouten die je hebt begaan (en de pijn die je daardoor blijvend draagt) op te dragen als gave. Dergelijke pijn kan dan zelfs gedragen worden in Gods Vrede en zelfs in een zekere vreugde. Al zal de schaamte van de gedane zonde blijven. Maar in wezen is dat iets dat zich afspeelt tussen God en de mens. Ja, ook schaamte is te dragen in Hem. Zo zelfs dat het vruchtbaar kan zijn.

Roeping heeft in wezen trouwens altijd met vruchtbaarheid te maken. Of anders gezegd: elk ja-woord tot God kent z’n vruchten ter opbouw van Kerk en samenleving. Elk ja-woord, hoe klein ook, is vruchtbaar, al heeft louter menselijk gezien er misschien op het eerste zicht niemand iets aan.

Het was Johannes van Kruis zijn roeping om te gaan dichten in een donkere kerker om mensen te leren hun nacht door te gaan.
Het was broeder Roger zijn roeping om op de heuvel van Taizé met zijn broeders en zusters te werken aan de eenheid onder de christengemeenschappen.
Het was de roeping van moeder Theresa om de meest armen te gaan opzoeken in de straten van Calcutta om hen te wassen en eten te geven.
En de Kerk kent vele heiligen mensen die door hun voorbeeld en toewijding ons iets vertellen van hoe je ‘ja’ kan zeggen tot God.

Maar ook wij, u en ik zijn geroepen. Daarom niet om een kerker in te duiken om te gaan schrijven, of om een initiatief te starten zoals Taizé, of om naar Calcutta te gaan om de armen te gaan opzoeken. Hoewel het kan… Als God je daartoe roept moet je gewoon gaan.
Wat zeker is dat jij geroepen bent om vandaag op de plaats waar jij woont en werkt ‘ja’ te zeggen: ‘ja’ aan Gods liefde, in de eenvoud en de vreugde van het evangelie. Je activiteiten op je werk, het huishouden, je ontspanning, het kan allemaal gebeuren in Gods liefde.
Ook in de omgang met je partner, de kinderen, je medebroeders of zusters, je buren, je collega’s en zo meer, roept God jou om Hem na te volgen.

Fundamentele vraag voor ieder van ons is: zijn we bereid Hem te volgen? Zijn we bereid ons ‘ik’ te laten opnemen door de Heer, om Gods liefde alle eer te geven in al ons doen en laten?

Zijn we bereid christen ten zijn?

kris

Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.

Laten wij bidden

Vader,
moge de innerlijke gloed van uw heilige Geest ons aanzetten ons te geven aan Jezus’ inwoning diep in onszelf. Mogen wij ons toevertrouwen aan Hem, zodat Hij, ons opnemend in zijn jawoord tot U, ons op de weg mag brengen die Gij met ons wilt gaan.
Om deze genade bidden wij, in Christus, onze Broeder en Heer.
Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.