Gelukkig zijn
Minder zelfbeeld, meer wereldbeeld, dat is wat we nodig hebben
Door Luk Vanmaercke
Weinig dingen in het leven zijn tegelijk zo moeilijk en makkelijk als gelukkig zijn. Wie het is, is het vaak met het grootste gemak. Wie het niet is, lijkt het met de beste wil van de wereld niet te kunnen worden. Het valt op hoeveel jonge mensen tegenwoordig ongelukkig zijn. Ten dele hoort dat bij de leeftijd, een puber worstelt nu eenmaal met de wereld en met zichzelf. Problematischer zijn jonge mensen die de kaap van de twintig voorbij zijn en blijven worstelen met geluk.
Het is hartverscheurend om mensen op zo’n prille leeftijd te zien wegglijden in verdriet, existentiële angst, paniekaanvallen, burn-out of depressie.
Nu heeft dat alles altijd al bestaan, maar verontrustend veel jongeren gaan er vandaag onder gebukt. Het voorbije anderhalf jaar leed het mentale welzijn van jongeren zwaar onder de coronacrisis, maar ook los daarvan lijkt er een structureel probleem. De Vlaamse Jeugdraad rapporteerde in 2016 dat een derde van de jongeren slecht in zijn vel zit. Bovendien blijkt ons land een koploper inzake zelfmoord(gedachten) bij jongeren.
Wat moeten we als samenleving doen? Het meest gehoorde antwoord is meer middelen uittrekken voor hulpverlening. Dat is uiteraard een goed idee. Toch is dat eerder symptoombestrijding dan een structurele oplossing. De eerste vraag zou moeten zijn: waarom zijn zo veel jongeren ongelukkig? Wat is er in onze samenleving veranderd in hun nadeel? Dat zijn ongetwijfeld vele factoren, maar we durven hier een belangrijke oorzaak naar voren te schuiven: we geven jonge mensen te veel de indruk dat ze het geluk kunnen vinden in zichzelf, terwijl het eigenlijk verscholen zit in het grotere geheel.
Dat vergt wat uitleg. We citeren eerst Leo Bormans, geluksonderzoeker en auteur van The World Book of Happiness, zoals hij het vorig jaar in Kerk & Leven formuleerde: „Geluk heeft altijd te maken met het geluk van anderen. De hele samenleving spant samen om ons wijs te maken dat geluk zit in ‘mijn dingen’. Het tegenovergestelde is waar. Het gaat altijd over ‘andere mensen’ en wij zijn altijd een andere mens voor een andere mens. We bestaan maar in de ogen van de ander.”
De hedendaagse mens is geneigd steeds dieper in zichzelf te graven, met vragen als ‘wie ben ik?’, ‘wat is mijn rol in de wereld?’ of ‘wat is mijn ultieme lotsbestemming?’. Nochtans worden we aantoonbaar gelukkiger van vragen als ‘wie houdt van mij?’, ‘van wie houd ik?’, ‘wat kan ik doen om de wereld een beetje mooier te maken?’. Minder zelfbeeld, meer wereldbeeld, dat is wat we nodig hebben. Wie het leven en de zin van het bestaan in zijn eentje torst, bezwijkt al vlug onder het gewicht. Wie weet dat zij of hij deel uitmaakt van een groter geheel, voelt zich gedragen.
Deel uitmaken van een groter geheel kan ook een religieuze invulling krijgen.
Ook die dimensie krijgen jongeren amper nog mee in onze samenleving. Wie in God gelooft, is nooit alleen, voelt zich nooit existentieel verlaten. Altijd maakt de gelovige deel uit van iets oneindig veel groter. Dat is een bevrijdende gedachte. Wie een band heeft met God, weet zich altijd bemind en verbonden, wat er ook gebeurt, welke twijfels en zorgen hem of haar ook teisteren. Wie God ziet als vader/moeder ervaart bovendien anderen als broeders en zusters. Het ultieme grotere geheel krijgt zo heel concreet gestalte.
We kunnen het geloof niet snel-snel onder jongeren verspreiden. Het geloof verdraagt geen opportunisme, het is geen gelukspilletje dat je uit eigenbelang kunt innemen. Toch moeten we met jongeren opnieuw over het grotere geheel durven te spreken. We moeten hen opnieuw leren dat geluk schuilt in de onbaatzuchtige band met anderen. En ja, laten we toch blijven getuigen van onze band met die ultieme Andere. Als die band u gelukkig maakt, waarom zou u dat geluk dan niet laten blijken aan wie zoekende is?
Bron: Kerk & Leven