woensdag in week 25 door het jaar
Uit het boek Ezra 9, 5-9
In een prachtig gebed dankt Ezra zijn God voor de terugkeer van de Israëlieten en al wat Hij voor hen gedaan heeft. Ondanks hun menigvuldige ontrouw en zonde is God hen genadig geweest. Hij heeft zijn volk niet verlaten ondanks hun ontrouw.
Toen stond ik op, beëindigde mijn boetedoening, en met gescheurde kleren en mantel viel ik op mijn knieën en spreidde mijn handen uit naar de Heer, mijn God.
Ik zei: ‘Mijn God, ik schaam me, mijn God, ik ben te beschaamd om mijn gezicht naar u op te heffen, want onze zonden reiken tot boven ons hoofd en onze schuld is zo hoog als de hemel. Vanaf de dagen van onze voorouders tot aan deze dag zijn wij zeer schuldig tegenover U, en vanwege onze zonden zijn wij, onze koningen, onze priesters, overgeleverd aan de macht van de koningen van andere landen, aan geweld, aan gevangenschap, aan plundering, en aan openlijke schande, zoals nu. En toch heeft de Heer, onze God, onlangs zijn erbarmen getoond door een deel van ons volk te laten ontkomen, en door ons een houvast te geven in zijn heilige plaats. Onze God heeft onze ogen doen oplichten en ons in onze slavernij weer wat levensmoed gegeven. Want wij zijn slaven, en in onze slavernij heeft onze God ons niet verlaten. Hij heeft de koningen van Perzië gunstig gestemd jegens ons, om ons weer levensmoed te geven opdat wij de tempel van onze God kunnen laten herrijzen en hem uit de puinhopen herstellen, en om voor ons te zijn als een veilige muur in Juda en in Jeruzalem.’
Tob. 13, 2 + 4bcd + 7 + 8
Refr.: Laat iedereen vertellen van Gods majesteit.
De Heer tuchtigt, maar betoont zich weer barmhartig.
Hij werpt ons in het diepste duister van de aarde,
maar tilt ons ook weer uit de afgrond van de dood omhoog.
Niets kan zijn hand ontvluchten.
Roem Hem tegenover alle mensen,
want Hij is onze Heer.
Hij is onze God, hij is onze Vader,
hij is God in alle eeuwigheid.
Ik roem mijn God,
mijn ziel jubelt over de koning van de hemel.
Laat iedereen vertellen van zijn majesteit
en Hem danken in Jeruzalem.
Uit het evangelie volgens Lucas 9, 1-6
De zending van de twaalf is voor de christenen een model voor hun eigen zending. Lucas insisteert dat ze niet zouden gehecht zijn aan vergankelijke dingen, maar helemaal ten dienste zouden staan van het Koninkrijk Gods.
Jezus riep de twaalf bij zich en gaf hun macht en gezag over alle demonen, en de kracht om ziekten te genezen.
Daarna zond Hij hen uit om het koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen.
Hij zei tegen hen: ‘Neem niets mee voor onderweg, geen stok, geen reistas, geen brood en geen geld, en ook geen extra kleren. Blijf in het huis waar je onderdak hebt gevonden tot je van daar weer verdergaat. Als ze jullie niet willen ontvangen, schud dan het stof van je voeten ten teken dat je niets meer met hen te maken wilt hebben.’
Ze gingen op weg en trokken van de ene plaats naar de andere, terwijl ze het goede nieuws verkondigden en overal zieken genazen.
Van Woord naar leven
Jezus riep de twaalf bij zich en gaf hun macht en gezag over alle demonen, en de kracht om ziekten te genezen. Daarna zond Hij hen uit om het Koninkrijk van God te verkondigen en zieken te genezen. Hij zei tegen hen: ‘Neem niets mee voor onderweg, geen stok, geen reistas, geen brood en geen geld, en ook geen extra kleren.’
Opvallend aan dit stuk evangelie is dat de evangelist meer aandacht besteedt aan het feit dat Jezus zijn leerlingen macht, gezag en kracht verleent in plaats van het over de inhoud van de verkondiging te hebben. Dat zal niet zonder reden zijn. Hij wil er de aandacht op vestigen dat de leerlingen geen macht uit zichzelf moesten hebben. Nee, Jezus zal hen die verlenen. Het is de kracht van God, het is Godskracht, Geestkracht, de kracht van de Allerhoogste, de heilige Geest.
Macht, gezag, kracht. Het Griekse woord waarmee in het evangelie wonderen worden aangeduid, is meestal ‘dynamis’, dat betekent kracht. Niet zomaar de kracht van een sterk staaltje menselijk kunnen, maar een handeling waarin de kracht van God zit. Het is Gods kracht die genezend en opbouwend binnenbreekt in het lichaam en de geest van de mens, in de menselijke samenleving.
Díe kracht ligt voor ieder van ons voor het grijpen in het gebed, in de eucharistieviering. Maar het is de kunst die kracht ook inderdaad te vinden. Daarvoor is het nodig dat we ons ontdoen van eigen kracht, zoals het in het evangelie staat: ‘Neem niets mee voor onderweg, geen stok, geen reistas, geen brood en geen geld, en ook geen extra kleren.’ , geen voorraadje, geen eigen kracht. Want ‘het Koninkrijk Gods’, zegt Paulus, ‘bestaat niet in woorden, maar in kracht’ (1 Kor 4,20). De kracht van God!
Bidden is eigenlijk je verwarmen aan het vuur van God. Ieder Woord van God is een vuur. Bidden is je ophouden onder de zon van God, onder de zon van zijn goddelijke liefde. Bidden is die liefde ontvangen, in het bewustzijn dat Hij je alles zal geven wat je zelf tekort komt. Dus niet uit jezelf produceren, met je verstand of gevoel, met je wil of fantasie, maar in leegte en armoede de kracht ontvangen van God.
Reageren of uitwisselen betreffende de overweging kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Heer,
zon van ons bestaan, verwarm ons met uw genade, verleen ons uw kracht, uw gezag, uw macht, opdat Gij door ons heen al weldoende moogt rondtrekken, vergevend en genezend, bevrijdend en reddend. Help ons onszelf aan U te geven, opdat we U kunnen geven aan elkaar.
In uw naam. Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.