donderdag in week 32 door het jaar (even jaren)
Uit de brief van Paulus aan Filémon 7-20
Paulus drukt zijn fijngevoelige liefde uit in zijn brief aan Filémon. De slaaf Onesimus was bij Filémon gevlucht. Paulus had hem opgenomen en bekeerd. Zoals gebruikelijk moest hij hem terugsturen. Hij voegt er het verzoek aan toe hem alles te vergeven en hem op te nemen als vriend.
Uw liefde heeft mij veel vreugde en troost gegeven, broeder, want u hebt de heiligen gesterkt. In mijn verbondenheid met Christus heb ik het volste recht u te zeggen wat u moet doen, maar vanwege uw liefde doe ik u liever een verzoek – ik, Paulus, een man van respectabele leeftijd, die gevangen zit omwille van Christus Jezus.
Ik zou u om een gunst willen vragen voor Onesimus, die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden. Hij was u destijds niet van nut; nu kan hij echter niet alleen mij, maar ook u goede diensten bewijzen. Ik stuur hem naar u terug, hoewel hij me na aan het hart ligt en ik hem graag bij me gehouden had. Dan had hij namens u voor mij kunnen zorgen nu ik omwille van het evangelie gevangen zit. Maar ik heb zonder uw medeweten niets willen ondernemen, want u moet mij niet een gunst verlenen omdat ik u onder druk zet, maar omdat u het zelf wilt. Misschien hebt u hem korte tijd moeten missen om hem voor altijd terug te krijgen, niet meer als een slaaf, maar als veel meer dan dat, als een geliefde broeder. Voor mij is hij dat al, hoeveel te meer moet hij het dus voor u zijn, zowel in het dagelijks leven als in het geloof in de Heer.
Dus, als u met mij verbonden bent, ontvang hem dan zoals u mij zou ontvangen. En mocht hij u hebben benadeeld of u iets schuldig zijn, breng het mij dan in rekening. Ik, Paulus, schrijf hier eigenhandig neer dat ik u zal betalen. Ik ga er dan maar aan voorbij dat u mij uw eigen leven schuldig bent.
Kom, broeder, bewijs mij deze dienst omwille van de Heer, stel mij omwille van Christus gerust.
Psalm 146, 7-10
Refr.: De Heer heb ik lief.
De Heer doet recht doet aan de verdrukten,
de Heer geeft brood aan de hongerigen.
De Heer bevrijdt de gevangenen.
De Heer opent de ogen van blinden,
de Heer richt de gebogenen op,
de Heer heeft de rechtvaardigen lief.
De Heer beschermt de vreemdelingen,
wezen en weduwen steunt Hij,
maar wie kwaad doen, richt Hij te gronde
De Heer is koning tot in eeuwigheid,
je God, Sion, van geslacht op geslacht.
Uit het evangelie volgens Lucas 17, 20-25
Vlak bij ons, in onze medemens, in onze taak, in zijn Woord, in zijn sacrament komt de Heer. Leven wij vanuit deze realiteit ?
Toen de Farizeeën Jezus vroegen wanneer het Koninkrijk van God zou komen, antwoordde Hij hun: ‘De komst van het Koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het Koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’
Tegen de leerlingen zei Hij: ‘Er komt een tijd dat jullie ernaar zullen verlangen een van de dagen van de Mensenzoon te zien, maar jullie zullen die dag niet meemaken. Dan zullen de mensen tegen jullie zeggen: “Kijk daar!” of: “Kijk hier!” Maar doe dat niet en schenk er geen aandacht aan. Want zoals de bliksem licht geeft wanneer hij van de ene naar de andere kant van de hemel flitst, zo zal de Mensenzoon verschijnen. Maar eerst moet Hij veel lijden en door deze generatie verworpen worden.
Van Woord naar leven
Vandaag zegt Jezus ons: ‘De komst van het Koninkrijk van God laat zich niet aanwijzen, en men kan niet zeggen: “Kijk, hier is het!” of: “Daar is het!” Maar weet wel: het Koninkrijk van God ligt binnen uw bereik.’
Het huis waar we wonen, de plek waar we werken, de plaats waar we mensen ontmoeten, de gemeenschap waartoe we behoren, de school of univ waar we studeren, onze straat, dorp of stad,… allemaal plaatsen waar Jezus tot ons komt. In die zin is het Rijk Gods voortdurend midden onder ons. Daar is Hij, bemint Hij, roept Hij op.
Christus’ aanwezigheid is voor onze lichamelijke ogen niet altijd zo duidelijk. Maar wie kijkt met de ogen van het geloof, met de ogen van de Geest, zal de Heer aanwezig weten. Dit ‘aanwezig weten’ zal voor de gelovige meer en meer een vanzelfsprekendheid worden in de mate dat hij zich geeft aan die aanwezigheid. Het ‘gaan met de Heer’ zal een constante worden. Niet dat je dit gegeven altijd bewust verstandelijke zult beredeneren, maar het zal iets worden dat je hele zijn zal bepalen en richting zal geven.
Allemaal kennen we zo van die mensen die weinig over God praten maar doorheen hun doen en laten echte engelen zijn, alsof ze doordesemd zijn van Gods goedheid. Wel, zoiets bedoel ik dus.
In die zin is het Rijk Gods niet enkel onder ons, maar in zekere zin ook in ons. De buitenkant waarin we leven, en onze binnenkant, zullen voor de gelovige meer en meer tot eenheid komen. Alles zal van God spreken, en Hem zullen we liefhebben door de liefde alle eer te geven in al ons doen en laten, doorheen gebed voor de wereld, en daden van liefde in de wereld.
Heerlijk toch om christen te zijn.
kris
Reageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Heer God,
doe ons inzien dat Gij ten allen tijde onder ons en in ons zijt, als een levende oproep U te beminnen in elk gebeuren, in iedere mens. Kom heilige Geest, maak ons arm en leeg, maak ons vrij voor Jezus die zo graag door ons, met ons en in ons zijn genezend en bevrijdend werk wilt verder zetten.
Tot in lengte van dagen. Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.