Opnieuw dromen
Sinds enkele decennia dromen we nog zelden van positieve projecten, maar leven we vooral in de schaduw van bedreigingen.
Door Luc Vanmaercke
Waarom worstelen we al jarenlang met moeilijke regeringsvormingen, wisselende verkiezingsuitslagen en ontevreden burgers? Omdat we het dromen zijn verleerd.
We hebben geen grote projecten meer die ons verenigen, het politieke en maatschappelijke debat draait nog louter om bedreigingen.
Het contrast is groot met de decennia na de Tweede Wereldoorlog, toen politici, middenveld en burgers werk maakten van grootse projecten. De vrede werd verankerd, het continent weer opgebouwd. De Verenigde Naties zagen het licht en de Europese eenmaking kreeg stapsgewijs vorm. Er heerste een groot vooruitgangsoptimisme dat resulteerde in de bouw van snelwegen, scholen en ziekenhuizen. Er ontstond een brede, welvarende middenklasse die het beter had dan de vorige generaties. De sociale zekerheid werd uitgebouwd om mensen die uit de boot vielen te beschermen. De kiezers waren niet tegen alles en nog wat, maar voor wervende ideeën. Ondanks problemen als de Koude Oorlog of de oliecrisis van de jaren 1970 voelden mensen zich verbonden in de overtuiging dat het steeds beter werd.
Vanaf de jaren 1980 kantelde de sfeer en sijpelde het crisisdenken door. Toch was er nog een laatste opstoot van optimisme en vooruitgang met de val van de Berlijnse Muur en het IJzeren Gordijn in 1989. Heel even konden we weer met z’n allen dromen, deze keer van een verenigd en vrij Europa. Helaas duurde de euforie niet lang.
Welke thema’s domineren vandaag de politiek? Uitsluitend nog bedreigingen.
Het coronavirus, uiteraard. Maar ook los daarvan voelen we ons bedreigd door klimaatverandering, milieuvervuiling, vluchtelingen, toenemende ongelijkheid, wachtlijsten in de zorg… Politici zijn brandweerlui geworden, die de ergste schade proberen te voorkomen. Wervend is dat niet.
Hebben we nog positieve projecten? Kunnen we de dreiging van zo veel problemen nog omsmeden tot enthousiasmerende projecten? Zijn we bang van de klimaatverandering of werken we begeesterd mee aan een wereld zonder CO2-uitstoot? Ervaren we mensen met een migratieachtergrond als een bedreiging voor onze manier van leven, of kunnen we samen met hen een nieuw Vlaanderen en België uitbouwen? Beschouwen we de globalisering als een gevaar voor onze westerse welvaart, of maken we werk van een veralgemening van die welvaart voor de hele wereldbevolking? Klagen we dat de overheid aan duizend-en-een dingen te weinig geld besteedt, of geloven we dat we door samenwerking ook zelf kunnen meebouwen aan een solidaire samenleving?
Kortom, zijn we gericht op problemen of op oplossingen? Geven we de toekomst op, of zien we het leven als een kans om bij te dragen aan een mooiere wereld voor iedereen? Een politieke partij die daarvan haar speerpunt maakt, van een project van altruïsme, samenwerking tussen mensen en geloof in de toekomst, zou wel eens verrassend wervend kunnen zijn.
Ook religie kan een cruciale rol spelen. Politieke strategen hebben de politiek gereduceerd tot de vraag: „What’s in it for me?”, welk voordeel heb je mij te bieden? De kiezer moet dan enkel denken aan zijn eigen belang en louter de rekening maken voor zichzelf. Religie doet precies het tegenovergestelde.
Wie gelooft, is verbonden met de ander, beseft zijn eigen kleinheid, weet dat hij deel uitmaakt van iets groters.
Christus stelt niet ons eigenbelang centraal, maar de geringsten onder onze medemensen. Van Hem leren we dat we allen een grote mensenfamilie vormen, als kinderen van één God. We zijn verantwoordelijk voor elke broeder of zuster, waar ook ter wereld. Blijven we hangen in fatalisme, of omarmen we die droom van Christus, het Rijk Gods, een wereld waarin het evangelie werkelijkheid wordt? Durven we nog met Hem mee te dromen?