Lezingen van de dag – zondag 9 april 2017
Palmzondag
Passie van de Heer
Uit het evangelie volgens Matteüs 21, 1-11
De Blijde intocht …
Toen ze Jeruzalem naderden en bij Betfage op de Olijfberg kwamen, stuurde Jezus er twee leerlingen op uit. Zijn opdracht luidde: ‘Ga naar het dorp dat daar ligt. Vrijwel direct zullen jullie er een ezelin zien, die daar vastgebonden staat met haar veulen. Maak de dieren los en breng ze bij me. En als iemand jullie iets vraagt, antwoord dan: “De Heer heeft ze nodig.” Dan zal men ze meteen meegeven.’ Dit is gebeurd opdat in vervulling zou gaan wat gezegd is door de profeet: ‘Zeg tegen Sion: “Kijk, je koning is in aantocht, hij is zachtmoedig en rijdt op een ezelin en op een veulen, het jong van een lastdier.”’
De leerlingen gingen op weg en deden wat Jezus hun had opgedragen. Ze brachten de ezelin en het veulen mee, legden er mantels op en lieten Jezus daarop plaatsnemen. Vanuit de menigte spreidden velen hun mantels op de weg uit, anderen braken twijgen van de bomen en spreidden die uit op de weg. De talloze mensen die voor Hem uit liepen en achter Hem aan kwamen, riepen luidkeels: ‘Hosanna voor de Zoon van David! Gezegend hij die komt in de naam van de Heer. Hosanna in de hemel!’
Toen Hij Jeruzalem binnenging, raakte de hele stad in rep en roer. ‘Wie is die man?’ wilde men weten.
Uit de menigte werd geantwoord: ‘Dat is Jezus, de profeet uit Nazaret in Galilea.’
Uit de profeet Jesaja 50, 4-7
In het zogenaamde ‘derde lied van de knecht van God’ drukt Jesaja er zijn vertrouwen in God uit. Hij plaatst er de standvastigheid van de dienaar in het volle licht. Hij steunt hiertoe op God, wiens ijverige leerling hij is. Deze lezing krijgt haar volle betekenis wanneer men het lijdensverhaal van Christus tot zich neemt.
God, de Heer, gaf mij een vaardige tong, waarmee ik de moedeloze kan opbeuren.
Elke ochtend wekt Hij mijn oor, zodat het toegerust is om aandachtig te horen. God, de Heer, heeft mijn oren geopend en ik heb geen verzet geboden, ik ben niet teruggedeinsd.
Ik heb mijn rug blootgesteld aan mijn folteraars, wie mij de baard uittrokken, bood ik mijn wangen aan. Ik heb mijn gezicht niet verborgen toen ze mij beschimpten en bespuwden.
God, de Heer, zal mij helpen, daarom word ik niet gekwetst en is mijn gezicht zo onbewogen als een rots, want ik weet dat ik niet beschaamd zal staan.
Psalm 22, 8 + 9 + 17 + 18 + 19 + 20 + 23 + 24
Refr.: Mijn God, mijn God, waarom verlaat U mij ?
Allen die mij zien, bespotten mij,
ze schudden meewarig het hoofd:
‘Wend je tot de Heer ! Laat Hij je verlossen,
laat Hij je bevrijden, Hij houdt toch van je?’
Honden staan om mij heen,
een woeste bende sluit mij in,
zij hebben mijn handen en voeten doorboord.
Ik kan al mijn beenderen tellen.
Zij kijken vol leedvermaak toe,
verdelen mijn kleren onder elkaar
en werpen het lot om mijn mantel.
Heer, houd U niet ver van mij,
mijn sterkte, snel mij te hulp.
Ik zal uw Naam bekendmaken,
U loven in de kring van mijn volk.
Loof Hem, allen die de Heer vrezen,
breng Hem eer, kinderen van Jakob,
wees beducht voor Hem, volk van Israël.
Uit de brief van Paulus aan de Filippenzen 2, 6-11
Deze oudchristelijke hymne verwoordt goed de dubbele beweging van Christus’ Paastocht. Aan zijn vernedering op het kruis, zo gewild door de Dienaar van God, beantwoordt zijn verheffing in heerlijkheid.
Deze geloofsbelijdenis in de goddelijkheid van de Heer moet ons voor ogen blijven gedurende heel de lezing van het lijdensverhaal.
Hij die de gestalte van God had, hield zijn gelijkheid aan God niet vast, maar deed er afstand van. Hij nam de gestalte aan van een slaaf en werd gelijk aan een mens. En als mens verschenen, heeft Hij zich vernederd en werd gehoorzaam tot in de dood – de dood aan het kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven en Hem de naam geschonken die elke naam te boven gaat, opdat in de naam van Jezus elke knie zich zal buigen, in de hemel, op de aarde en onder de aarde, en elke tong zal belijden: ‘Jezus Christus is Heer,’ tot eer van God, de Vader.
Christus is voor ons
gehoorzaam geworden tot de dood,
tot de dood aan een kruis.
Daarom heeft God Hem hoog verheven
en Hem de naam verleend
die boven alle namen is.
Uit het evangelie volgens Matteüs 26, 14 – 27, 66
Verlicht door het geloof van de Kerk onthullen de ontstellende en tragische gebeurtenissen van Christus’ lijden en dood hun volle betekenis aan de gelovigen. Wat er gebeurde is de vervulling van de Schriften. Jezus gedraagt zich als iemand met een soeverein gezag. Hij is werkelijk de Heer.
Een van de twaalf, die met de naam Judas Iskariot, ging naar de hogepriesters en zei: ‘Wat krijg ik van u als ik Hem aan u uitlever?’
Ze betaalden hem dertig zilverstukken.
Vanaf dat moment zocht hij een gunstige gelegenheid om Hem uit te leveren.
Op de eerste dag van het feest van het Ongedesemde brood kwamen de leerlingen naar Jezus toe en vroegen: ‘Waar wilt U dat wij voorbereidingen treffen zodat U het pesachmaal kunt eten?’
Hij zei: ‘Ga naar de stad en zeg tegen de persoon die jullie bekend is: “De meester zegt: ‘Mijn tijd is nabij, bij jou wil Ik met mijn leerlingen het pesachmaal gebruiken.’”’
De leerlingen deden wat Jezus hun had opgedragen en bereidden het pesachmaal.
Toen de avond was gevallen, lag hij samen met de twaalf aan voor de maaltijd.
Onder het eten zei hij tegen hen: ‘Ik verzeker jullie: een van jullie zal mij uitleveren.’
Dit bedroefde hen zeer, en de een na de ander vroegen ze hem: ‘Ik toch niet, Heer?’
Hij antwoordde: ‘Hij die samen met mij zijn brood in de kom doopte, die zal mij uitleveren. De Mensenzoon zal heengaan zoals over Hem geschreven staat, maar wee de mens door wie de Mensenzoon uitgeleverd wordt: het zou beter voor hem zijn als hij nooit geboren was.’
Toen zei Judas, die hem zou uitleveren: ‘Ik ben het toch niet, rabbi?’
Jezus antwoordde: ‘Jij zegt het.’
Toen ze verder aten nam Jezus een brood, sprak het zegengebed uit, brak het brood en gaf de leerlingen ervan met de woorden: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam.’
En Hij nam een beker, sprak het dankgebed uit en gaf hun de beker met de woorden: ‘Drink allen hieruit, dit is mijn bloed, het bloed van het verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden. Ik zeg jullie: vanaf vandaag zal Ik niet meer van de vrucht van de wijnstok drinken tot de dag komt dat Ik er met jullie opnieuw van zal drinken in het koninkrijk van mijn Vader.’
Nadat ze de lofzang hadden gezongen, vertrokken ze naar de Olijfberg.
Onderweg zei Jezus tegen hen: ‘Jullie zullen mij deze nacht allemaal afvallen, want er staat geschreven: “Ik zal de herder doden, en de schapen van zijn kudde zullen uiteengedreven worden.” Maar nadat Ik uit de dood ben opgewekt, zal Ik jullie voorgaan naar Galilea.’
Petrus zei daarop tegen Hem: ‘Misschien zal iedereen u afvallen, ik nooit!’
Jezus antwoordde hem: ‘Ik verzeker je: deze nacht zul je, nog voor de haan gekraaid heeft, mij driemaal verloochenen.’
Petrus zei: ‘Al zou ik met U moeten sterven, verloochenen zal ik U nooit.’ Alle andere leerlingen vielen hem daarin bij.
Vervolgens ging Jezus met zijn leerlingen naar een olijfgaard die Getsemane genoemd werd. Hij zei: ‘Blijven jullie hier zitten, ik ga daar bidden.’ Hij nam Petrus en de twee zonen van Zebedeüs met zich mee.
Toen Hij zich bedroefd en angstig voelde worden, zei Hij tegen hen: ‘Ik voel me dodelijk bedroefd; blijf hier met mij waken.’
Hij liep nog een stukje verder, knielde toen en bad diep voorovergebogen: ‘Vader, als het mogelijk is, laat deze beker dan aan mij voorbijgaan! Maar laat het niet gebeuren zoals Ik het wil, maar zoals U het wilt.’
Hij liep terug naar de leerlingen en zag dat ze lagen te slapen. Hij zei tegen Petrus: ‘Konden jullie niet eens één uur met mij waken? Blijf wakker en bid dat jullie niet in beproeving komen; de geest is wel gewillig, maar het lichaam is zwak.’
Voor de tweede maal liep Hij van hen weg en bad: ‘Vader, als het niet mogelijk is dat deze beker aan mij voorbijgaat zonder dat Ik eruit drink, laat het dan gebeuren zoals U het wilt.’
Toen Hij terugkwam, zag Hij dat ze weer sliepen, want ze waren door vermoeidheid overmand.
Hij liet hen achter, liep opnieuw wat verder en bad voor de derde maal, met dezelfde woorden als daarvoor.
Daarna voegde hij zich weer bij de leerlingen en zei: ‘Liggen jullie daar nog steeds te slapen en te rusten? En dat terwijl het ogenblik nabij is waarop de Mensenzoon wordt uitgeleverd aan zondaars. Sta op, laten we gaan; kijk, hij die mij uitlevert, is al vlakbij.’
Nog voor Hij uitgesproken was, kwam Judas eraan, een van de twaalf, in gezelschap van een grote, met zwaarden en knuppels bewapende bende, die door de hogepriesters en de oudsten van het volk was gestuurd. Met hen had zijn verrader een teken afgesproken. ‘Degene die ik kus’, had hij gezegd, ‘die is het, die moet je gevangennemen.’ Hij liep recht op Jezus af, zei: ‘Gegroet, rabbi!’ en kuste Hem.
Jezus zei tegen hem: ‘Vriend, ben je daarvoor gekomen?’ Daarop kwam de bende naderbij, ze grepen Jezus vast en namen Hem gevangen.
Nu greep een van Jezus’ metgezellen naar zijn zwaard. Hij trok het, haalde uit en sloeg de dienaar van de hogepriester een oor af.
Daarop zei Jezus tegen hem: ‘Steek je zwaard terug op zijn plaats. Want wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard omkomen. Weet je niet dat Ik mijn Vader maar te hulp hoef te roepen en dat Hij mij dan onmiddellijk meer dan twaalf legioenen engelen ter beschikking zou stellen?
Maar hoe zouden dan de Schriften in vervulling gaan, waar staat dat het zo moet gebeuren?’
Toen zei Jezus tegen de omstanders: ‘Met zwaarden en knuppels bent u uitgetrokken om mij te arresteren, alsof Ik een misdadiger ben! Dagelijks was Ik in de tempel om onderricht te geven, en toen hebt u me niet gevangengenomen. Maar dit alles gebeurt opdat de geschriften van de profeten in vervulling gaan.’
Daarop lieten alle leerlingen Hem in de steek en vluchtten weg.
Zij die Jezus gevangengenomen hadden, leidden Hem voor aan Kajafas, de hogepriester bij wie de schriftgeleerden en de oudsten bijeengekomen waren.
Petrus volgde Hem op een afstand tot op de binnenplaats van het paleis van de hogepriester; daar ging hij tussen de knechten zitten om te zien hoe het zou aflopen.
De hogepriesters en het hele Sanhedrin probeerden een valse getuigenverklaring tegen Jezus te laten afleggen op grond waarvan ze Hem ter dood zouden kunnen veroordelen, maar ze vonden er geen, hoewel zich vele valse getuigen meldden.
Ten slotte meldden er zich twee die zeiden: ‘Die man heeft gezegd: “Ik kan de tempel van God afbreken en in drie dagen weer opbouwen.”’
De hogepriester stond op en vroeg Hem: ‘Waarom antwoordt U niet? U hoort toch wat deze getuigen zeggen?’
Maar Jezus bleef zwijgen.
De hogepriester zei: ‘Ik bezweer u bij de levende God, zeg ons of U de messias bent, de Zoon van God.’
Jezus antwoordde: ‘U zegt het. Maar Ik zeg tegen u allen hier: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en Hem zien komen op de wolken van de hemel.’
Hierop scheurde de hogepriester zijn kleren en hij riep uit: ‘Hij heeft God gelasterd! Waarvoor hebben we nog getuigen nodig? Nu hebt u met eigen oren gehoord hoe Hij God lastert. Wat denkt u?’
Ze antwoordden: ‘Hij is schuldig en verdient de doodstraf!’
Daarop spuwden ze Hem in het gezicht en sloegen Hem.
Anderen stompten Hem en zeiden: ‘Profeteer dan maar eens voor ons, messias, wie is het die je geslagen heeft?’
Petrus zat buiten, op de binnenplaats. Er kwam een dienstmeisje naar hem toe, dat zei: ‘Jij hoorde ook bij die Jezus uit Galilea!’
Maar hij ontkende dat met klem, zodat allen het konden horen: ‘Ik weet niet waar je het over hebt.’
Toen hij wilde weggaan naar het poortgebouw, zag een ander meisje hem. Ze zei tegen de omstanders: ‘Die man hoorde bij Jezus van Nazaret!’
En opnieuw ontkende hij en zwoer: ‘Echt, ik ken de man niet!’
Even later kwamen de omstanders naar Petrus toe, ze zeiden: ‘Jij bent wel degelijk een van hen, trouwens, je accent verraadt je.’
Daarop begon hij te vloeken en hij bezwoer hun: ‘Ik ken die man niet!’ En meteen kraaide er een haan.
Toen herinnerde Petrus zich wat Jezus gezegd had: ‘Voordat er een haan gekraaid heeft, zul je mij driemaal verloochenen.’
Hij ging naar buiten en huilde bitter.
De volgende ochtend vroeg namen alle hogepriesters met de oudsten van het volk het besluit Jezus ter dood te brengen.
Nadat ze Hem geboeid hadden, leidden ze Hem weg en leverden Hem over aan Pilatus, de prefect.
Toen Judas, die Hem had uitgeleverd, zag dat Jezus ter dood veroordeeld was, kreeg hij berouw. Hij bracht de dertig zilverstukken naar de hogepriesters en oudsten terug en zei: ‘Ik heb een zonde begaan door een onschuldige uit te leveren.’
Maar zij zeiden: ‘Wat gaat ons dat aan? Zie dat zelf maar op te lossen!’
Toen smeet hij de zilverstukken de tempel in, vluchtte weg en verhing zich.
De hogepriesters verzamelden de zilverstukken en zeiden tegen elkaar: ‘We mogen ze niet bij de tempelschat voegen, aangezien het bloedgeld is.’
Na ampel beraad kochten ze er de akker van de pottenbakker mee, die dan als begraafplaats voor vreemdelingen kon dienen. Daarom heet die akker tot op de dag van vandaag de Bloedakker. Zo ging in vervulling wat gezegd is door de profeet Jeremia: ‘En ze verzamelden de dertig zilverstukken, het bedrag waarop hij geschat was en dat ze hadden bepaald met de zonen van Israël, en ze betaalden er de akker van de pottenbakker mee, zoals de Heer mij had opgedragen.’
Toen Jezus voor de prefect stond, stelde deze Hem de vraag: ‘Bent U de koning van de Joden?’
Jezus zei: ‘U zegt het.’
Maar op de beschuldigingen die de hogepriesters en oudsten tegen Hem inbrachten, antwoordde Hij niet één keer.
Daarop zei Pilatus tegen Hem: ‘Hoort U niet wat deze getuigen allemaal tegen U inbrengen?’
Hij gaf op geen enkele beschuldiging enig weerwoord, wat de prefect zeer verwonderde.
Nu had de prefect de gewoonte om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten, en die door het volk te laten kiezen. Er zat toen een beruchte gevangene vast, die Jezus Barabbas genoemd werd.
En dus vroeg Pilatus hun, toen ze daar waren samengestroomd: ‘Wie wilt u dat ik vrijlaat, Jezus Barabbas of Jezus die de messias wordt genoemd?’
Hij wist namelijk dat ze hem uit afgunst hadden uitgeleverd.
Terwijl hij op de rechterstoel zat, werd hem een boodschap van zijn vrouw gebracht: ‘Laat je niet in met die rechtvaardige! Om hem heb ik namelijk vannacht in een droom veel moeten doorstaan.’
Ondertussen haalden de hogepriesters en de oudsten het volk over: ze moesten om Barabbas vragen, en Jezus laten doden.
Weer nam de prefect het woord en hij vroeg opnieuw: ‘Wie van de twee wilt u dat ik vrijlaat?’ ‘Barabbas!’ riepen ze.
Pilatus vroeg hun: ‘Wat moet ik dan doen met Jezus die de messias wordt genoemd?’
Allen antwoordden: ‘Aan het kruis met Hem!’
Hij vroeg: ‘Wat heeft Hij dan misdaan?’
Maar ze schreeuwden alleen maar harder: ‘Aan het kruis met Hem!’
Toen Pilatus inzag dat zijn tussenkomst nergens toe leidde, dat het er integendeel naar uitzag dat men in opstand zou komen, liet hij water brengen, waste ten overstaan van de menigte zijn handen en zei: ‘Ik ben onschuldig aan de dood van deze man. Zie het zelf maar op te lossen.’
En heel het volk antwoordde: ‘Laat zijn bloed óns dan maar worden aangerekend, en onze kinderen!’
Daarop liet Pilatus Barabbas vrij, maar Jezus leverde hij uit om gekruisigd te worden, nadat hij Hem eerst nog had laten geselen.
De soldaten van de prefect namen Jezus mee naar het pretorium en verzamelden de hele cohort om Hem heen.
Ze kleedden Hem uit en deden Hem een scharlakenrode mantel om, ze vlochten een kroon van doorntakken en zetten die op zijn hoofd. Ze gaven Hem een rietstok in zijn rechterhand en vielen voor Hem op de knieën. Spottend zeiden ze: ‘Gegroet, koning van de Joden’, en ze spuwden op Hem, pakten Hem de rietstok weer af en sloegen Hem tegen het hoofd.
Nadat ze Hem zo hadden bespot, trokken ze Hem de mantel uit, deden Hem zijn kleren weer aan en leidden Hem weg om hem te kruisigen.
Bij het verlaten van het pretorium troffen ze een man uit Cyrene die Simon heette, en hem dwongen ze het kruis te dragen.
Zo kwamen ze bij de plek die Golgota genoemd wordt, wat ‘schedelplaats’ betekent.
Ze gaven Jezus met gal vermengde wijn, maar toen Hij die geproefd had, weigerde Hij ervan te drinken.
Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen, en ze bleven daar zitten om Hem te bewaken.
Boven zijn hoofd bevestigden ze de aanklacht, die luidde: ‘Dit is Jezus, de koning van de Joden’.
Daarna werden er naast Hem twee misdadigers gekruisigd, de een rechts van Hem, de ander links.
De voorbijgangers keken hoofdschuddend toe en dreven de spot met Hem: ‘Jij was toch de man die de tempel kon afbreken en in drie dagen weer opbouwen? Als je de Zoon van God bent, red jezelf dan maar en kom van dat kruis af!’
Ook de hogepriesters, de schriftgeleerden en de oudsten maakten zulke spottende opmerkingen: ‘Anderen heeft Hij gered, maar zichzelf redden kan Hij niet. Hij is toch koning van Israël, laat Hij dan nu van het kruis afkomen, dan zullen we in Hem geloven. Hij heeft zijn vertrouwen in God gesteld, laat die Hem nu dan redden, als Hij Hem tenminste goedgezind is. Hij heeft immers gezegd: “Ik ben de Zoon van God.”’
Precies zo beschimpten Hem de misdadigers die samen met hem gekruisigd waren.
Rond het middaguur viel er duisternis over het hele land, die drie uur aanhield.
Aan het einde daarvan, in het negende uur, gaf Jezus een schreeuw en riep luid: ‘Eli, Eli, lema sabachtani?‘ Dat wil zeggen: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt U mij verlaten?’
Toen de omstanders dat hoorden, zeiden enkelen van hen: ‘Hij roept om Elia!’
Meteen kwam er uit hun midden iemand toegesneld die een spons pakte en in zure wijn doopte. Hij stak de spons op een stok en probeerde Hem te laten drinken.
De anderen zeiden: ‘Niet doen, laten we eens kijken of Elia hem komt redden.’
Nog eens schreeuwde Jezus het uit, toen gaf Hij de geest.
Op dat moment scheurde in de tempel het voorhangsel van boven tot onder in tweeën, en de aarde beefde en de rotsen spleten.
De graven werden geopend en de lichamen van veel gestorven heiligen werden tot leven gewekt; na Jezus’ opstanding kwamen ze uit de graven, gingen de heilige stad binnen en maakten zich bekend aan een groot aantal mensen.
Toen de centurio en degenen die met hem Jezus bewaakten de aardbeving voelden en merkten wat er gebeurde, werden ze door een hevige angst overvallen en zeiden: ‘Hij was werkelijk Gods Zoon.’
Vele vrouwen, die Jezus vanuit Galilea gevolgd waren om voor Hem te zorgen, stonden van een afstand toe te kijken.
Onder hen bevonden zich Maria uit Magdala, Maria de moeder van Jakobus en Josef, en de moeder van de zonen van Zebedeüs.
Toen de avond gevallen was, arriveerde er een rijke man die uit Arimatea afkomstig was. Hij heette Josef en was ook een leerling van Jezus geworden. Hij meldde zich bij Pilatus en vroeg hem om het lichaam van Jezus. Hierop gaf Pilatus bevel het aan hem af te staan.
Josef nam het lichaam mee, wikkelde het in zuiver linnen en legde het in het nieuwe rotsgraf dat hij voor zichzelf had laten uithouwen. Toen rolde hij een grote steen voor de ingang van het graf en vertrok.
Maria uit Magdala en de andere Maria bleven achter, ze waren tegenover het graf gaan zitten.
De volgende dag, dus na de voorbereidingsdag, gingen de hogepriesters en de Farizeeën samen naar Pilatus.
Ze zeiden tegen hem: ‘Heer, het schoot ons te binnen dat die bedrieger, toen Hij nog leefde, gezegd heeft: “Na drie dagen zal Ik uit de dood opstaan.”
Geeft u alstublieft bevel om het graf tot de derde dag te bewaken, anders komen zijn leerlingen Hem heimelijk weghalen en zullen ze tegen het volk zeggen: “Hij is opgestaan uit de dood”, en die laatste leugen zal nog erger zijn dan de eerste.’
Pilatus antwoordde: ‘U kunt bewaking krijgen. Ga nu en regel het zo goed als u kunt.’
Ze gingen erheen en beveiligden het graf door het te verzegelen en er bewakers voor te zetten.
Van Woord naar leven
Vandaag, op Palmzondag, lazen we het hele passieverhaal van Jezus. We hoorden hoe Hij waardig zijn geest gaf als Koning. Uit liefde voor ieder van ons is Hij deze weg gegaan. Al wat wij dragen van kwaad nam Hij daar op het kruis in zich op, om door dit totale offer ons de volle redding te schenken met Pasen.Maar voor dit gebeuren zich voltrok, leidde Hem een kleine ezel naar Jeruzalem, de stad waar het offer zich zal voltrekken. Men rolde mooie stoffen voor Hem uit, men juichte Hem toe met zang en groene takken. Het moet Hem zeker hebben ontroerd. Maar... Hij weende ook. Hij wist immers hoe weinig er Hem écht zouden volgen op zijn liefdesweg. Waar waren al deze mensen wanneer Hij daar hing op het kruis ...En wij …… zijn wij bereid ?krisReageren, je eigen woordje plaatsen, of uitwisselen over de overweging, kan via de blog Van Woord naar leven.
Laten wij bidden
Goede Heer, schenk ons die heilige moed die ons de kracht verleend U te volgen tot onder het kruis. Wil deze weg samen met ons gaan. Kom Heer Jezus, kom. Amen.
De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.