22 juli – H. Maria Magdalena

Feest – eigen lezingen

Samen met Maria, de moeder van Jezus, is Maria Magdalena een van de meest opmerkzame vrouwen uit het evangelie. Haar ontmoeting met de Heer heeft haar leven totaal veranderd. Haar bekering drukte zij uit door een absolute trouw en een ontroerende aanhankelijkheid aan Jezus. Dat komt het mooist naar voor in die prachtige scène bij het graf. Alleen de klank van Jezus’ stem verdrijft haar onzekerheid, haar verdriet. Zij was de eerste die de verrezen Heer mocht aanschouwen en aan anderen de vreugde van Pasen mocht meedelen.

Uit het boek Hooglied 3, 1-4a

Verlangen doet vinden.

’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.
De wachters vinden mij op hun ronde door de stad. ‘Hebben jullie mijn lief ook gezien?’ Nog maar nauwelijks ben ik hun voorbij of ik vind mijn lief.

Psalm 63, 2 + 3 + 4 + 5 + 6 + 8 + 9

Refr.: God, aan U ben ik gehecht met heel mijn ziel.

God, U bent mijn God, U zoek ik,
naar U smacht mijn ziel,
naar U hunkert mijn lichaam
in een dor en dorstig land, zonder water.

In het heiligdom heb ik U gezien,
uw macht en majesteit aanschouwd.
Uw liefde is meer dan het leven,
mijn lippen zingen uw lof.

U wil ik prijzen, mijn leven lang,
roepend uw Naam, de handen geheven.
Dan wordt mijn ziel verzadigd met uw overvloed,
jubel ligt op mijn lippen, mijn mond zal U loven.

U bent altijd mijn hulp geweest,
ik juichte in de schaduw van uw vleugels.
Ik ben aan U gehecht, met heel mijn ziel,
uw rechterhand houdt mij vast.

Uit het evangelie volgens Johannes 20, 1 + 11-18

‘Waarom huil je ?’

Vroeg op de eerste dag van de week, toen het nog donker was, kwam Maria uit Magdala bij het graf. Ze zag dat de steen van de opening van het graf was weggehaald.
Huilend boog ze zich naar het graf, en daar zag ze twee engelen in witte kleren zitten, een bij het hoofdeind en een bij het voeteneind van de plek waar het lichaam van Jezus had gelegen. ‘Waarom huil je?’ vroegen ze haar. Ze zei: ‘Ze hebben mijn Heer weggehaald en ik weet niet waar ze Hem naartoe gebracht hebben.’
Na deze woorden keek ze om en zag ze Jezus staan, maar ze wist niet dat het Jezus was. ‘Waarom huil je?’ vroeg Jezus. ‘Wie zoek je?’
Maria dacht dat het de tuinman was en zei: ‘Als U Hem hebt weggehaald, vertel me dan waar U Hem hebt neergelegd, dan kan ik Hem meenemen.’
Jezus zei tegen haar: ‘Maria!’ Ze draaide zich om en zei: ‘Rabboeni!’ (Dat betekent ‘meester’.) ‘Houd me niet vast,’ zei Jezus. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader. Ga naar mijn broeders en zusters en zeg tegen hen dat Ik opstijg naar mijn Vader, die ook jullie Vader is, naar mijn God, die ook jullie God is.’
Maria uit Magdala ging naar de leerlingen en zei tegen hen: ‘Ik heb de Heer gezien!’ En ze vertelde alles wat Hij tegen haar gezegd had.

Van Woord naar leven

’s Nachts in mijn slaap zoek ik mijn lief. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet. Laat ik opstaan, rondgaan in de stad, laat ik in de straten, op de pleinen, zoeken naar mijn allerliefste. Ik zoek hem, maar ik vind hem niet.

Een persoonlijke belevenis uitgedrukt in de taal van de lyriek. Maar daar doorheen wordt de belevenis weergegeven van God met zijn volk. Zo gaat het in de liefde tussen mensen, tussen personen. En aangezien de verhouding tussen God en mens ook een verhouding is tussen personen, gaat het zo ook in de verhouding tussen God en mens.

Allereerst zoeken. Dat betekent twee dingen: Als je hart door de liefde is geraakt, ben je je rust kwijt. Je begint rusteloos te zoeken. Dat is een reden waarom mensen er niet aan beginnen. Als je je rust lief hebt, als je je rust liever hebt dan de liefde, dan begin je er niet aan. Als mensen genoeg hebben aan zichzelf, geen behoefte aan meer, beginnen ze er niet aan.

Dat zoeken betekent ook dat er in de liefde iets gezocht wordt, iets dat je nooit als een vast bezit verwerft. Je zou kunnen zeggen: wie liefheeft, is altijd op zoek en hij vindt nooit, heeft nooit in bezit. Want zo gauw je de liefde hebt, zo gauw je de geliefde hebt als een bezit, als iets dat je vast hebt, als een bezitter, een eigenaar, heb je al niet meer lief. Dan is het al niet meer persoonlijk, want dan ben je bezig de ander te manipuleren, naar je hand te zetten. De ander, die voorwerp is van de liefde, is een geheim, een mysterie, dat je nooit kunt bevatten. De ander blijft altijd een ander. De ander heeft een persoonskern waarop je nooit beslag kunt leggen, niet met je verstand, en niet met je gevoel. Zo is het tussen mensen en zo is het tussen God en de mens. God is een gave die je nooit krijgt, die je nooit hebt. God is altijd groter. Daarom moet je Hem altijd weer loslaten en nooit fixeren in de gestalte waarin je Hem hebt gevonden, nooit vastleggen in de gevoelens waarmee je ontdekking gepaard ging.

Dat is ook de betekenis van de woorden die Jezus tot Maria Magdalena spreekt, op het moment dat zij Hem heeft gevonden en vastgegrepen: ‘Houd mij niet vast’. Dat betekent niet: ‘raak me niet aan’, maar: ‘laat me los in de gestalte waarin je mij gevonden hebt. Je mag mij pas hebben van bij de Vader’. ‘Ik ben nog niet opgestegen naar de Vader’. Je moet Hem laten opstijgen, groter laten worden, tot bij de Vader. Je moet Hem laten ontstijgen aan alles waarin je Hem hebt gevonden. Hij is groter, groter dan de nauwe schaal van je schedel, groter dan de enge ruimte van je hart.

Zo met elkaar omgaan, en zo met Hem omgaan, vraagt versterving. Dat vraagt dat je je niet hecht aan de vormen waarin je met elkaar omgaat. Dat vraagt dat je de ander niet vastpint op zijn uitingen, maar dat je achter alles wat de ander zegt en doet, een hart vermoedt, een geheim dat groter is, de liefde van God. God, die met zijn liefde, zijn barmhartige liefde, uitgaat naar die ander. Dat is het geheim van ieder van ons, dat is het enige vaste, dat is het geloof van Maria Magdalena. De anderen leerlingen organiseren zich, zoeken gezelschap, trekken er opuit, naar Emmaüs bijvoorbeeld, of sluiten zich op in een kamer met eigen gezelschap, maar zij blijft bij het graf, zij blijft zoeken, zij gelooft dat ze de Beminde zal vinden. En tenslotte wordt dit geloof beloond. Niet zíj vindt, maar zij laat zich vinden. Terwijl zij de Beminde zocht, was de Beminde bezig haar te zoeken, net zo lang tot zij in de gesteltenis was om zich ook door Hem te laten vinden.

Bron overweging: onbekend

Laten wij bidden

Heer Jezus,
moge uw Geest ons arm en leeg maken, om in diep verlangen door U gevonden te worden. Met innige eenheid tot gevolg.
Kom heilige Geest.
In uw naam. Amen.

 

De Bijbelteksten zijn ontleend aan de NBV21, © Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap.
De korte inleidingen op de lezingen zijn van de hand van Kris.